nummer: R-18/2427/GA
betreft: [klager] datum: 7 augustus 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.E. Wiersum, namens […], verder te noemen klager,gericht tegen een uitspraak van 3 december 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwaag, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. D.E. Wiersum om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep nog aan de orde – de omstandigheid dat klager is bestolen door de winkel doordat hij een bedrag van honderd euro niet teruggestort heeft gekregen (ZW-2017-868).
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager stelt bestolen te zijn door de winkel doordat een bedrag van € 100,= is afgeschreven zonder reden. Het heeft vijf à zes weken geduurd voordat het bedrag is teruggestort. De directeur erkent dat een fout is gemaakt en dat klager lang heeft moeten wachten voordat de winkel de fout heeft hersteld. Voor deze fout van de winkel is geen compensatie gegeven, terwijl partijen het erover eens zijn dat de winkel een fout heeft gemaakt in het nadeel van klager.
De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Ontvankelijkheid
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht omdat de winkel de fout inmiddels heeft hersteld en klagers belang derhalve is komen te vervallen. Anders dan de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat alleen omdat de fout inmiddels is hersteld door de winkel, daarmee niet meteen klagers belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beklag is komen te vervallen. Klager heeft immers lang moeten wachten op zijn geld en heeft bovendien het geld niet teruggestort gekregen op zijn rekening maar in de vorm van ‘tegoed’ bij de winkel gekregen. Klager heeft hierdoor ongemak ondervonden en klager heeft derhalve belang bij de behandeling van zijn beklag.
Op grond van artikel 44, vijfde lid, van de Pbw draagt de directeur zorg voor regels omtrent de aankoop door gedetineerden van andere gebruikersartikelen dan die door de directeur ter beschikking worden gesteld. De directeur dient er zorg voor te dragen dat leveringen vanuit de inrichtingswinkel op adequate wijze door diens personeel worden uitgevoerd (RSJ 8 augustus 2017, 17/0382/GA). De directeur dient zich voldoende in te spannen om aan zijn zorgplicht te voldoen en eventuele schade op adequate wijze te herstellen (RSJ 11 mei 2018, 17/3890/GA).
In artikel 46, tweede lid, van de Pbw is bepaald dat de gedetineerde de beschikking heeft over een rekening-courant bij de inrichting. Op grond van die bepaling bestaat voor de directeur de verplichting zorg te dragen voor het behoorlijk laten verlopen van het betalingsverkeer met en van de gedetineerden (RSJ 29 oktober 2015, 15/2070/GA). Hieruit volgt dat onderhavig geval onder de zorgplicht van de directeur valt en derhalve onder het bereik van artikel 60 van de Pbw valt.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Inhoudelijk
De beroepscommissie stelt vast dat de winkel een fout heeft gemaakt waarbij ten onrechte een bedrag van € 100,= van de rekening-courant van klager is afgeschreven. Tevens stelt de beroepscommissie vast dat klager dit bedrag pas na een week of vijf à zes terug heeft gekregen in de vorm van een tegoed bij de winkel, hetgeen niet door de directeur is weersproken. Gedurende deze periode had klager onvoldoende saldo om boodschappen te doen. De directeur heeft erkend dat er een fout is gemaakt door de winkel en dat deze fout inmiddels is hersteld maar dat klager hier lang op heeft moeten wachten. De directeur heeft niet toegelicht welke acties eventueel door hem zijn ondernomen om er voor te zorgen dat deze fout zo spoedig mogelijk hersteld kon worden. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat de directeur voldoende invulling heeft gegeven aan de op hem rustende zorgplicht. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu klager hier nadeel van heeft ondervonden acht de beroepscommissie een tegemoetkoming van € 10,= passend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart het beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 7 augustus 2019.
secretaris voorzitter