Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2227/GA, 7 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:07-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/2227/GA

betreft: [klager]            datum: 7 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam, gericht tegen een uitspraak van 7 januari 2019 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 juli 2019, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw en de heer […], ten tijde van de klacht plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie De Schie. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Als toehoorder van de Raad was aanwezig mevrouw […].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel (S-2018-634).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager is een beheersproblematische gedetineerde, van wie het basisprogramma in de uitgebreid beveiligde inrichting op individuele basis plaatsvindt. In de inrichting staat klager bekend als onberekenbaar en overlastgevend. Op 4 mei 2018 heeft hij zijn televisie vernield en gedreigd met brandstichting. Op 5 mei 2018 heeft hij daadwerkelijk brandgesticht in zijn cel. Deze incidenten geven aan dat behoedzaamheid noodzakelijk is. Voorafgaand aan onderhavig incident, heeft klager op 14 augustus 2018 wateroverlast veroorzaakt en zijn celinventaris vernield en buiten zijn cel gegooid. Tijdens de aan hem opgelegde ordemaatregel heeft klager zijn ontlasting opzettelijk laten lopen in de luchtkooi. Na afloop van de ordemaatregel vond op 26 augustus 2018 het incident plaats waarbij klager ernstig gewelddadig gedrag vertoonde naar het afdelingspersoneel. Hij dreigde hen te verwonden en gooide met voorwerpen door de recreatiezaal. Met zijn gedrag en uitlatingen maakte klager bekend dat hij voornemens was een pan met kokend water over een personeelslid te gooien. Het personeel moest ingrijpen met pepperspray om de veiligheid te waarborgen. Het verzoek van klagers advocaat om de camerabeelden te mogen zien, heeft de directeur niet bereikt. De camerabeelden worden enkel bewaard indien een straf wordt opgelegd op basis van de camerabeelden en niet indien de straf is opgelegd naar aanleiding van rapportage op grond van rechtstreekse waarneming van het personeel. Bovendien is het maar de vraag of de hele situatie op de beelden te zien is. De disciplinaire straf doet recht aan de ernst van de feiten en is in overeenstemming met de landelijke sanctiekaart. Bij de aard en de duur van de disciplinaire straf is rekening gehouden met het vertoonde gedragspatroon en het detentieverleden van klager. 

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Twee dagen na het incident is verzocht om het veiligstellen van de camerabeelden. Klager heeft een andere lezing van het incident die hij door middel van de camerabeelden kan onderbouwen. Hij erkent dat hij een pan op de grond heeft gegooid. Bedreigingen heeft hij echter niet geuit. De pan met kokend water was bedoeld voor het koken van spaghetti. De camerabeelden kunnen dat aantonen. Klager heeft nooit gezegd dat de pan met kokend water bedoeld was voor een medewerker. De hoogte van de disciplinaire straf is voorts niet passend. Klagers detentieverleden had niet meegewogen mogen worden nu sprake is van een op zichzelf staand incident.

3.         De beoordeling

Vast staat dat enkele dagen na het incident is verzocht om veiligstellen van de camerabeelden en dat die camerabeelden niet (meer) beschikbaar zijn. De beroepscommissie heeft reeds eerder overwogen dat het (in beginsel) van belang wordt geacht dat camerabeelden worden bewaard voor een lopende beklag- en beroepsprocedure (RSJ 26 april 2019, R-18/1788/GA). In onderhavige zaak zal de beroepscommissie echter geen gevolgen verbinden aan het niet veiligstellen van de camerabeelden. In dit geval immers zijn de lezingen van de directeur en van klager met betrekking tot het feitencomplex niet wezenlijk anders. Daarbij komt dat de intentie van klager en de door hem gebruikte bewoordingen niet zullen kunnen worden waargenomen op camerabeelden.

Uit het schriftelijk verslag blijkt kort gezegd dat op 26 augustus 2018 in de recreatieruimte een woordenwisseling ontstond tussen personeel en klager, waarbij klager op een bepaald moment een tafel uit de hoek trok en spullen door de recreatieruimte gooide. Het personeel sommeerde klager te stoppen, waarop klager riep: “Waag het niet binnen te komen, anders…”. Omdat een pan kokend water binnen handbereik stond, en eerder een incident had plaatsgevonden waarbij klager met kokend water had gegooid, is uit voorzorg pepperspray in klagers ogen gespoten. Toen het personeel aan klager vroeg voor wie de pan met kokend water bedoeld was, zei klager dat het voor een bepaald personeelslid bedoeld was.

Op basis van het schriftelijk verslag in samenhang met de verklaring van klager is voldoende aannemelijk geworden dat een dreigende situatie is ontstaan in de recreatieruimte. Op grond van de landelijke sanctiekaart 2016 kan voor het fysiek of mentaal bedreigen of het toepassen van geweld jegens personeel een disciplinaire straf van maximaal veertien dagen opsluiting in een strafcel of een andere verblijfsruimte worden opgelegd. De opgelegde disciplinaire straf bleef binnen de kaders van de landelijke sanctiekaart 2016 en kan – gelet op alle gedragingen en klagers gedrag in de inrichting voorafgaand aan dit incident – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep van de directeur zal daarom gegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep nog aan de orde en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr.dr. P. Jacobs en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 7 augustus 2019.

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven