Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2664/GV, 8 december 2003, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2664/GV

betreft: [klager] datum: 8 december 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 19 november 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 november 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Hij voldoet aan de normen zoals gesteld in de artikelen 36 en 37 van de Regelingtijdelijk verlaten van de inrichting. Klagers echtgenote is sinds klagers aanhouding een aantal malen in aanraking geweest met justitie. Vooral de laatste anderhalf jaar is het bergafwaarts met haar gegaan. Zij is van zichzelf alsenigszins labiel en in aanraking gekomen met de verkeerde personen. Hierdoor is onder andere alcohol- en drugsproblematiek ontstaan. Zij is onlangs weer vrijgekomen en klager heeft tijdelijk onderdak voor haar gevonden bij zijnfamilie. Zijn familie staat argwanend tegenover zijn vrouw in verband met haar problematiek. De drempel om naar de hulpverlening te gaan is voor zijn vrouw nog te hoog. Klager zou graag in aanmerking komen voor strafonderbrekinggedurende vier dagen om een en ander voor zijn vrouw op de rails te kunnen zetten. Ook denkt klager te kunnen bemiddelen tussen zijn familie en zijn vrouw, waardoor het vertrouwen weer enigszins hersteld kan worden. Klager is thansblootgesteld aan enorme stress, waardoor hij het afgelopen jaar twintig kilo is afgevallen. Voorts wil klager zijn moeder nog graag een keer zien. Zij is ernstig ziek en tijdens detentie heeft klager haar slechts viermaal kunnenzien door middel van omgekeerd bezoek onder begeleiding. Over zes maanden komt klager in aanmerking voor een half open inrichting maar klager is bang dat het voor zijn moeder en vrouw dan al te laat is. Wanneer klager zijn vrouw enfamilie weer op een lijn heeft, ziet zijn vrouw het nut van hulpverlening wel weer in, omdat zij dan uitzicht op een toekomst heeft. Nu heeft zij de hulpverlening de rug toegekeerd, omdat zij geen toekomst meer ziet. Klager kan diteenvoudig verhelpen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking om problemen in de privé-sfeer op te lossen. Zijn vrouw is verslaafd en weigert hulp om hieraan iets te doen. Klagerdacht haar op andere gedachten te kunnen brengen. Binnen de bestaande regelgeving ten aanzien van strafonderbreking wordt geen mogelijkheid gezien om aan dit verzoek te voldoen. Bij brief van 12 november 2003 is klager eenomgekeerde bezoekregeling aan zijn moeder toegestaan. Klager had verzocht of zijn vrouw ook hierbij aanwezig mocht zijn en dit is toegestaan. Informatie vanuit de inrichting leerde dat tijdens dit bezoek klager zijn vrouw de deuruit heeft gezet. Het was hem duidelijk dat zijn vrouw niet te helpen was, ook niet door hem. Hij was opgelucht dat hij dit heeft kunnen doen en gaf aan te willen scheiden. DV&O bevestigt dit verhaal. Het was opvallend dat de DV&Obus een lekke band had en dat een ruitenwisser niet meer werkte na het einde van dit bezoek.

Op klagers verlofaanvraag is het volgende advies uitgebracht.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Assen heeft aangegeven dat de door klager aangegeven doelen beter kunnen worden gerealiseerd door de reclassering en/of de sociale dienst van de woonplaats van klagersechtgenote.

3. De beoordeling
Klager ondergaat gevangenisstraffen van respectievelijk twee jaar, vijf maanden en vijftien dagen en twee jaar en zes maanden met aftrek, wegens (gekwalificeerde) diefstal en overtreding van de Wet wapens en munitie. De wettelijkvroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 september 2005.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden dat niet kanworden volstaan met een andere vorm van verlof.

In onder meer artikel 36 juncto artikel 23 van de Regeling zijn deze bijzondere omstandigheden nader uitgewerkt. Zo kan strafonderbreking onder meer worden verleend in verband met bezoek aan een in ernstig (psychische) noodverkerende levenspartner of ouder.

De beroepscommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat strafonderbreking medisch noodzakelijk is. Niet vast is komen staan dat slechts klager zijn echtgenote op het pad van de hulpverlening kan brengen. Voorts is aan klagerincidenteel verlof ex artikel 25, eerste lid, van de Regeling verleend voor bezoek aan zijn niet tot reizen in staat zijnde moeder en kan naar het oordeel van de beroepscommissie volstaan worden met deze vorm van verlof. Daarbijkomt dat tijdens dit incidenteel verlof het contact tussen klager en zijn echtgenote, die daarbij aanwezig was, niet goed is verlopen en klager zijn echtgenote de woning heeft uitgezet, hetgeen door klager niet is betwist. Voorts isbegeleiding/bewaking van klager noodzakelijk en een dergelijke voorwaarde kan wel aan incidenteel verlof worden verbonden, maar niet aan een strafonderbreking. Derhalve is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek omstrafonderbreking niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 december 2003

secretaris voorzitter

Naar boven