Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4111/GV, 02 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4111/GV

Betreft:            […]      datum: 2 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door […], namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 27 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster en haar raadsman mr. D.M. Penn om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klaagster is het beroep – kort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klaagster verzoekt om strafonderbreking om haar studie te kunnen afronden en afscheid te nemen van haar beide ouders die, tijdens deze beroepsprocedure, zijn overleden. De Minister heeft het verzoek afgewezen, omdat klaagster niet onherroepelijk is veroordeeld. Het verzoek is daardoor niet inhoudelijk getoetst en beoordeeld. Dat is lichtvaardig en onvoldoende onderbouwd. De bestreden beslissing is dus onzorgvuldig. In gevallen waarin verlof op grond van de Pbw kan worden verleend, blijft schorsing van de voorlopige hechtenis ex artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) buiten toepassing. De Minister kan op grond van artikel 570b, eerste lid, Sv aan klaagsters strafonderbreking verlenen. Iedere gedetineerde heeft recht op een inhoudelijke beslissing op een verzoek daartoe. Klaagsters studie en de daaraan verbonden examens zijn van eminent belang. Als zij haar studie dit jaar niet haalt, vervallen de eerder behaalde studiepunten. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) blijkt dat bij kort verlof gekeken moet worden naar het persoonlijk belang van de gedetineerde, het gevaar dat van de gedetineerde uitgaat, de aard van de overtreding, de garantie van terugkeer naar de gevangenis en de alternatieven om aan het verzoek tegemoet te komen. Een openstaande zaak is volgens het EHRM op zichzelf niet van belang. De tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf moet zoveel mogelijk dienstbaar worden gemaakt aan de voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij. Klaagster heeft veertig van de zestig punten behaald van haar master aan de Universiteit Utrecht, waaronder haar scriptie. Dit is belangrijk voor haar re-integratie. Een van de vakken die klaagster nog moet halen, begint in september 2019. Haar persoonlijke belangen wegen volgens de beroepscommissie zwaarder dan de twijfel bij de verlofcommissie, zo stelt de beroepscommissie volgens klaagster (RSJ 12 december 2018, R-18/1312/GV).

Klaagsters detentie wordt door toedoen van de verschillende justitiële instanties inhumaan tenuitvoergelegd. Het kan niet worden bewezen dat klaagster vluchtgevaarlijk is of afspraken niet nakomt. Naast haar studie heeft klaagster een dochtertje van een jaar in Nederland. Zij zal dus zeker terugkeren. De beroepscommissie erkent dat het afscheid kunnen nemen van een ernstig zieke ouder een zwaarwegende reden voor strafonderbreking is (RSJ 14 oktober 2002, 02/808/GV; RSJ 22 augustus 2001, 01/1452/GV). Klaagster staat niet onder toezicht van de reclassering en is nooit geschorst geweest onder voorwaarden die zij niet zou zijn nagekomen. De strafonderbreking kan ook worden gebruikt om de Nigeriaanse rechtbank te verzoeken om toe te staan dat klaagsters zoon met haar mee terugreist naar Nederland. Nu inmiddels klaagsters beide ouders zijn overleden, moet zij twee begrafenissen organiseren. De begrafenissen gaan gepaard met eeuwenoude rites. Klaagster speelt daarin als oudste dochter een belangrijke rol. Als zij die rites niet ter plaatse naleeft, zal het stamhoofd het lichaam van klaagsters moeder als oud vuil behandelen. Met klaagsters oudste broer is geen contact meer. De oudste zoon van de aangever en klaagster dient ook een belangrijke rol te spelen, maar dat wordt door de aangever niet geblokkeerd. De aangever wil ook zelf niet mee naar Nigeria, in welk geval hij zijn andere zoon – om wie de strafzaak draait – zou kunnen zien. Die zoon is vanwege zijn examens nog niet eens verteld dat zijn oma is overleden, terwijl zij voor hem zorgde. Klaagster wil hem dat graag zelf vertellen. Drie maanden strafonderbreking is voldoende. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking in het buitenland worden doorgebracht. Namens de Minister is de bestreden beslissing – kort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klaagster ondergaat op dit moment geen gevangenisstraf, maar is gedetineerd op grond van een bevel gevangenneming in een nog niet onherroepelijke strafzaak. Daarom is de Minister niet bevoegd om strafonderbreking te verlenen. Klaagster kan in plaats daarvan op grond van artikel 80 Sv een verzoek tot schorsing van haar voorlopige hechtenis indienen bij het daartoe bevoegde gerecht.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de locatie Nieuwersluis heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Leeuwarden heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3.         De beoordeling

Klaagster is sinds 14 november 2017 gedetineerd. Zij heeft cassatie ingesteld tegen twee arresten waarbij aan haar opgelegde gevangenisstraffen van drie jaar respectievelijk twee jaar en tien maanden, met aftrek, zijn opgelegd wegens – kort gezegd – het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettelijke gezag. In beide zaken is klaagsters gevangenneming bevolen en ten uitvoer gelegd. Klaagster heeft verzocht om strafonderbreking. De Minister heeft het verzoek afgewezen, omdat aan een niet onherroepelijk veroordeelde gedetineerde geen strafonderbreking kan worden verleend. Strafonderbreking is geregeld in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, maar vindt haar grondslag in artikel 570b Sv. Het eerste lid van dat artikel luidt: “Onze Minister kan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf onderbreken op verzoek van de betrokkene of ambtshalve.” Klaagster is voorlopig gehecht. Dat betekent dat zij op dit moment geen vrijheidsstraf ondergaat. Een vrijheidsstraf wordt namelijk pas tenuitvoergelegd op het moment dat een veroordeling onherroepelijk is en klaagster is nog niet onherroepelijk veroordeeld. Zoals de Minister ook duidelijk heeft willen maken, kan zij daarom alleen door middel van een schorsing van de voorlopige hechtenis de inrichting voor een langere periode verlaten. Nu de wet geen mogelijkheid kent om aan klaagster strafonderbreking te verlenen, kunnen de aangevoerde omstandigheden in deze procedure niet tot het gewenste resultaat leiden. De beroepscommissie zal daarom, net als de Minister, niet nader ingaan op de gronden van het verzoek. Zij zal het beroep ongegrond verklaren.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 2 augustus 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven