Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4053/GB, 31 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

ummer:         R-19/4053/GB

Betreft:            [klager]                                                           datum: 31 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. van Keulen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 24 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 13 februari 2017 gedetineerd. Hij verblijft sinds 4 april 2019 op de BPG-afdeling van de p.i. Vught.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Het beroep ziet met name op de forse termijnoverschrijding waarin de beslissing op bezwaar is genomen. Klagers bezwaarschrift dateert van 10 april 2019. Binnen zes weken had daarop een beslissing moeten worden genomen. Hij is echter pas op 24 juni 2019 op de hoogte gesteld van het besluit, ondanks eerdere rapellen. De termijn is daarmee met vijf weken overschreden. Dat heeft ertoe geleid dat klager onnodig lang in onzekerheid heeft verkeerd over de status van zijn bezwaarschrift en het daarmee samenhangende verblijf op de BPG-afdeling. Dit alles heeft een zeer zware psychische impact gehad. Deze houding van de Minister getuigt niet van enige erkenning van klagers belangen. Verzocht wordt de beslissing van de Minister ongegrond te verklaren en dienovereenkomstig een nieuwe beslissing te nemen. Ook wordt verzocht om een tegemoetkoming.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Nu het beroep niet is gericht tegen een inhoudelijke ongegrondverklaring van het bezwaarschrift, dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. Voor het toekennen van een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding.

4.         De beoordeling

4.1.      De beroepscommissie stelt vast dat klager op 10 april 2019 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de beslissing hem te plaatsen op de BPG-afdeling en dat op 24 juni 2019 een besluit is genomen op het bezwaarschrift. Op grond van het bepaalde in artikel 17, vierde lid, van de Pbw dient de Minister binnen zes weken een beslissing te nemen op het ingediende bezwaarschrift. Dit is niet gebeurd.

4.2.      Hoewel het wenselijk is dat de Minister zo spoedig mogelijk op een bezwaarschrift beslist en dit in casu ook in de rede had gelegen vanwege de aard en impact van de beslissing, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet-tijdig nemen van een beslissing. Anders dan de beroepscommissie op 5 maart 2019 (R-18/1883/GB) heeft geoordeeld kan het niet-tijdig nemen van een beslissing - zoals overwogen in RSJ 24 juli 2019, R-19/3620/GB - niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 31 juli 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven