Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3831/GB, 12 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3831/GB

Betreft:            […]      datum: 12 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. van Minderhout, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager was sinds 13 juni 2016 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Roermond. Op 3 juli 2019 is hij in vrijheid gesteld.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Er was geen redelijk vermoeden dat klager zich niet aan afspraken zou houden of zich aan detentie zou onttrekken. Zijn gedrag in de inrichting was goed. Hij hield zich aan afspraken en toonde verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie. Het recidiverisico zou niet kunnen worden ingeschat, omdat klager het delict ontkent. Hij ontkent echter alleen de deelname aan een criminele organisatie, niet het verboden wapenbezit en een drugsdelict. De reclassering schrijft op 23 oktober 2018 dat klager een weloverwogen indruk maakt en in staat wordt geacht op eigen kracht niet meer met justitie in aanraking te komen. Zijn relatie vormde de basis voor zijn plannen. Die relatie duurde toen nog maar een jaar en bestaat thans nog steeds. Dat klager zich in 2017 tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft onttrokken, kan niet doorslaggevend zijn voor het risico op onttrekken, omdat hij zich tijdens die onttrekking niet schuldig gemaakt aan strafbare feiten, die onttrekking alweer lange tijd geleden is en hij goed gedrag vertoonde. Voorwaarden van de reclassering kunnen het risico bovendien beperken. Klagers korte strafrestant vormde ten tijde van de bestreden beslissing een contra-indicatie dat hij zich zou onttrekken. De Minister heeft geen zelfstandig oordeel gegeven over het verlofadres. Klagers partner heeft te kennen gegeven dat hij welkom is op het adres. Uit het politieonderzoek blijkt dat zij – anders dan de advocaat-generaal stelt – geen antecedenten heeft. Dat de omgeving last heeft van een buurtbewoner, die wel antecedenten heeft, kan klager niet worden tegengeworpen. Hij heeft daar geen invloed op. De politie verbindt aan dat gegeven ook geen negatief advies. Verzocht wordt aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Nu klager in vrijheid is gesteld, kan hij niet in het beroep worden ontvangen. Zowel de politie als het Openbaar Ministerie (OM) adviseerden negatief over klagers deelname aan een p.p. Er zijn veel problemen ten aanzien van een woning vlakbij klagers verlofadres. Zijn verblijf daar zou dus risico’s met zich brengen. Het recidivegevaar kon niet worden ingeschat, omdat klager de delicten (deels) ontkent. Hij heeft laten zien zich niet aan de afspraken te houden, door zich in het buitenland schuil te houden, terwijl hij wist dat de schorsing van zijn voorlopige hechtenis was opgeheven. Voor die onttrekking is (lokaal) veel media-aandacht geweest.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager is op 3 juli 2019 in vrijheid gesteld. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

4.2.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.3.      Klagers verzoek tot deelname aan een p.p. is afgewezen, omdat de politie twijfels heeft uitgesproken bij het verlofadres, klager zich eerder heeft onttrokken aan detentie en het recidiverisico niet kan worden ingeschat, doordat klager een ontkennende verdachte was.

4.4.      Uit klagers registratiekaart blijkt dat hij zich van 4 januari 2018 tot 7 juli 2018 aan detentie heeft onttrokken. Dat was ten tijde van de bestreden beslissing nog geen jaar geleden. Uit de stukken blijkt voorts dat klager zich in die periode in Duitsland heeft schuilgehouden. Zo’n recente en langdurige onttrekking staat redelijkerwijs in de weg aan deelname aan een p.p., dat vergaande vrijheden met zich brengt. De bestreden beslissing kan (reeds) daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 12 augustus 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven