Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3826/GB, 12 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3826/GB

Betreft:            [klager]                                               datum: 12 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 25 april 2017 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen locatie Esserheem.

3.         De standpunten

3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.

Klager vindt het jammer en teleurstellend dat zijn verzoek tot deelname aan een p.p. is afgewezen. Hij heeft zich in detentie altijd netjes en verantwoord  gedragen. Hij heeft zelf een verlofadres en een baan geregeld voor het p.p. Dat zijn mooie kansen voor een goede doorstart na detentie. Klager wil zijn ouders, die op hoge leeftijd zijn en daardoor zwak zijn, graag kunnen verzorgen. Daarnaast wil hij het contact met zijn familie herstellen. Klagers familie woont in Eindhoven, maar door de afstand tussen Veenhuizen en Eindhoven heeft hij steeds minder contact met zijn familie. Ook moet hij een aantal zakelijke dingen regelen om nog meer (financiële) schade te voorkomen. Klager merkt op dat hij het raar vindt dat de vrijhedencommissie negatief heeft geadviseerd over zijn deelname aan een p.p., terwijl de reclassering - waarmee hij goed contact heeft - positief heeft geadviseerd. Klager heeft tijdens zijn strafzaak ook voortdurend pech gehad, omdat hij – door een verkeerd advies van zijn advocaat – in het Pieter Baan Centrum ter observatie is geplaatst en de rechtbank hem daarom voor een zwaardere categorie heeft bestraft. Klager overweegt een herziening van zijn strafzaak aan te vragen. Hij is het ook niet eens met de uitkomsten van het verdiepingsonderzoek. Hij stelt dat hij het grootste slachtoffer is in de strafzaak. Daarnaast zijn zijn detentiefasering en verlof verkeerd gelopen door de overplaatsing van de p.i. Nieuwegein naar de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem.

3.2.      De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

De Minister verwijst naar de inhoud van de bestreden beslissing. Zowel de vrijhedencommissie van de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem als het Openbaar Ministerie (OM) hebben negatief geadviseerd over deelname van klager een aan p.p. Het OM heeft in zijn advies van 8 mei 2019 op het reclasseringsrapport gewezen. Daarin staat dat uit het door de GGZ-Drenthe uitgevoerde verdiepingsonderzoek blijkt dat, gelet op het hoge recidiverisico, een klinisch behandeltraject geïndiceerd is. Er bestaat twijfel over de kans van slagen van een behandeltraject, gelet op het feit dat klager de feiten ontkent en gelet op het gebrek aan probleeminzicht en motivatie en een beperkt empathisch vermogen. Van een ambulante zedenbehandeling wordt weinig effect verwacht. Omdat uit de aan het OM verstrekte informatie blijkt dat geen stappen zijn gezet voor behandeling van klagers problematiek, is elke vorm van verlof of deelname aan een p.p. - vanuit het oogpunt met betrekking tot het recidiverisico - onverantwoord. Dit advies heeft de vrijhedencommissie gevolgd. Omdat klager voor zedendelicten is veroordeeld, een hoog recidiverisico bestaat en de noodzakelijke behandeling nog niet is opgestart, acht de Minister klagers deelname aan een p.p. niet verantwoord. Klager is zich niet bewust van zijn eigen rol bij de gepleegde delicten. Dat maakt het recidiverisico in hoge mate aanwezig blijft.

4.         De beoordeling

4.1.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2.      Uit de stukken van de Minister, waaronder het selectieadvies van de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem van 17 mei 2019, volgt dat klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar voor het meermalen plegen van ontucht met (verschillende) minderjarigen. Klager ontkent de feiten deels. Hoewel klagers gedrag in de inrichting goed te noemen is en de reclassering positief geadviseerd heeft voor deelname aan een p.p., hebben het OM en de vrijhedencommissie negatief geadviseerd. Er is sprake van een hoog recidiverisico en er zijn tot op heden geen stappen gezet voor klagers problematiek, waarvoor een klinische behandeling geïndiceerd is. De aard en zwaarte van de gepleegde delicten en het gedrag van de gedetineerde moeten in belangrijke mate worden meegewogen. Daarbij zijn de inschatting van de reclassering met betrekking tot het recidiverisico, het gegeven dat voor klager een klinische behandeling geïndiceerd is en de adviezen van het OM en de vrijhedencommissie, alles bijeengenomen, bij die afweging van doorslaggevend gewicht. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is dus ongegrond.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 12 augustus 2019.

 

                 secretaris                                                   voorzitter

 

 

 

Naar boven