Nummer: R-19/3763/GB
Betreft: [klager] datum: 8 augustus 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Ikiz, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 10 mei 2019 genomen beslissing van de Minister, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Sittard afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 2 januari 2019 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het is juist dat een gedetineerde die in afwachting is van zijn berechting, bij voorkeur wordt geplaatst in een h.v.b. dat is gelegen in het arrondissement van vervolging. Niet juist is echter dat daarmee de plaatsing in de het h.v.b. van de p.i. Vught automatisch een juiste plaatsing is geweest. Klagers belangen spelen bij de plaatsing ook een rol, met name de afstand die familie en vrienden moeten afleggen om klager te kunnen bezoeken. Het feit dat klager niet verstoken is van bezoek, is geen reden klagers verzoek af te wijzen. Klager verblijft inmiddels bijna zes maanden in voorarrest. De inhoudelijke behandeling van klagers strafzaak is nog niet bekend. Het is in klagers belang dat zijn vader, die met gezondheidsproblemen kampt, hem regelmatig kan bezoeken. De huisarts van de vader van klager verzoekt bij de plaatsing van klager rekening te houden met de gezondheidstoestand van klagers ouders, die in België wonen. Tevens is een verklaring van een ziekenhuis bijgevoegd.
3.2. De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De Minister verwijst naar de inhoud van de bestreden beslissing van 10 mei 2019. Klager is preventief ingesloten in het h.v.b. van de p.i. Vught voor het arrondissementparket ’s-Hertogenbosch. De p.i. Vught is gelegen dit arrondissement, waarmee klagers plaatsing een juiste regionale plaatsing is. Klagers stelling dat zijn vader niet kan reizen om hem te bezoeken, wordt niet schriftelijk onderbouwd door een arts. Ook wordt uit het beroepschrift niet duidelijk, althans niet schriftelijk onderbouwd, dat klagers overige bezoek niet tot reizen in staat zou zijn. Klager kan een verzoek tot tijdelijk verlaten van de inrichting indienen bij de directeur van de p.i. Vught om zijn vader te kunnen bezoeken. Indien klager in eerste aanleg wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf, kan hij zijn voorkeur voor plaatsing in een gevangenis kenbaar maken.
4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte in afwachting van plaatsing in een gevangenis, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.
4.2. Primair geldt voor het plaatsingsbeleid de regel dat voorlopige hechtenis dient te worden ondergaan in het arrondissement van vervolging, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die een andere keuze rechtvaardigen. Klager wordt vervolgd door de officier van justitie in het arrondissement ’s-Hertogenbosch, waar ook de p.i. Vught is gelegen.
4.3. De beroepscommissie begrijpt de wens van klager dichterbij zijn familie gedetineerd te zijn. Uit de door de Minister overgelegde bezoekerslijsten blijkt dat hij geregeld bezoek van zijn familie en anderen (uit België) ontvangt. Onvoldoende is gebleken dat klagers ouders niet in staat zouden zijn te reizen. Daarnaast is de reisafstand tussen Vught en Houthalen (Belgïë) niet onredelijk te noemen. De Minister heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op het plaatsingsbeleid kunnen rechtvaardigen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is daarom ongegrond.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 8 augustus 2019.
secretaris voorzitter