Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3679/GB, 06 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:06-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3679/GB

Betreft:            […]      datum: 6 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.E. Hok-A-Hin, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 2 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) afgewezen.

2.         De feiten

Klaagster is sinds 9 juni 2015 gedetineerd. Zij verblijft in de gevangenis van de locatie Ter Peel te Evertsoord.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster heeft voldoende meegewerkt aan het opstellen van een detentieplan. Diagnostisch onderzoek is niet vereist om het recidiverisico te kunnen inschatten. Er zijn in deze zaak voldoende andere gegevens beschikbaar. Klaagster heeft een blanco strafblad. Uit het reclasseringsadvies volgt dat op basis van de OXREC-index sprake is van een laag recidive- en geweldsrisico. Bij het onderzoek bij het Pieter Baan Centrum (PBC) is geen diagnose gesteld op basis van klaagsters dagelijkse doen en laten (zij werkte niet mee aan het onderzoek). Er is dus geen reden aan te nemen dat zij een psychische aandoening heeft. Klaagsters gedrag in de inrichting is voorbeeldig. Ook op het werk is men zeer tevreden over haar. Zij heeft deelgenomen aan een interventie van de reclassering en de training Kiezen Voor Verandering (KVV). Klaagster heeft openheid van zaken gegeven tegenover de reclassering, de politie en de rechtbank. Er is sprake van een te verwaarlozen en maatschappelijk risico. Klaagster heeft al geruime tijd een relatie met haar huidige partner. Hij komt wekelijks op bezoek, waaronder bezoek zonder toezicht (BZT). Dat kan alleen wanneer sprake is van een aantoonbaar stabiele relatie. Ook over relaties is klaagster altijd open geweest. De reclassering heeft daarover echter geen verdiepende vragen gesteld en ook geen gesprek gevoerd met klaagsters partner. Dat is niet aan haar te wijten. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uit het reclasseringsadvies komt naar voren dat het recidiverisico niet is in te schatten, omdat klaagster geen medewerking verleent aan diagnostisch onderzoek. Het multidisciplinair overleg (MDO) wijst hier eveneens op en voegt daaraan toe dat het delict direct te maken heeft met klaagsters relaties, die ook gedurende haar detentie een grote rol hebben gespeeld. Klaagster is veroordeeld voor een poging tot moord op haar echtgenoot. Haar nieuwe partner zou haar daartoe hebben aangezet. De reclassering kan niet inschatten of op dit moment sprake is van een stabiele relatie en of relationele problemen van invloed zouden zijn op een re-integratietraject. De vrijhedencommissie heeft het negatieve advies van het MDO overgenomen. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een te verwaarlozen maatschappelijk risico. Ondanks het positieve advies van het Openbaar Ministerie (OM), is het verzoek daarom afgewezen.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en

-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen gedetineerden ook voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking komen, als de selectiefunctionaris akkoord is gegaan met een voorstel voor deelname aan een penitentiair programma. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.3.      Klaagster is veroordeeld voor een poging tot moord op haar toenmalige echtgenoot. Uit het recente reclasseringsadvies blijkt dat klaagster sindsdien diverse relaties heeft gehad met voornamelijk andere gedetineerden en dat haar recidiverisico niet kan worden ingeschat, omdat zij weigert mee te werken aan diagnostisch onderzoek. De reclassering constateert problemen op diverse ‘leefgebieden’ (zoals huisvesting, dagbesteding en relaties). Doordat klaagster niet meewerkt aan onderzoek, is van sommige problemen onbekend of deze delictgerelateerd zijn, maar sommige zijn dat ‘mogelijk’ of ‘direct’ wel.

4.4.      Nu klaagster voor een levensdelict is veroordeeld en haar recidiverisico door haar eigen toedoen niet kan worden ingeschat, terwijl zich in haar leven wel diverse (mogelijk delictgerelateerde) problemen voordoen, vormt zij een meer dan te verwaarlozen maatschappelijk risico, als zij in een z.b.b.i. zou worden geplaatst. De bestreden beslissing is daarom niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 6 augustus 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven