Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3620/GB, 24 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:24-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3620/GB

Betreft:  [….]                            datum: 24 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Verstegen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 15 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.   Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.            

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van het Justitieel Complex Zaanstad afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 12 april 2018 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de penitentiaire inrichting (p.i.) ter Apel.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

In klagers geval is sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat bij een zuivere afweging van belangen dient te worden afgeweken van het plaatsingsbeleid. Hij is het enige familielid in Nederland van zijn twee minderjarige dochters. Ook het Jeugdteam heeft geadviseerd klager dichterbij zijn dochters te plaatsen. Tot slot is klager van mening dat de beslissing van de Minister op het verzoek tot overplaatsing te lang op zich heeft laten wachten.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Op 18 december 2018 is klager op basis van het feit dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, geplaatst in het h.v.b. van de p.i. Ter Apel. In het selectieadvies dat aan deze beslissing ten grondslag ligt, staat dat klager op de hoogte is van de plaatsing en hiermee akkoord is. Hij heeft geen bezwaar ingediend. Ten behoeve van het beroep is navraag gedaan bij de p.i. Ter Apel. Hieruit is gebleken dat klager drie keer bezoek heeft ontvangen. Dit is weliswaar geen bezoek van zijn kinderen geweest, maar bezoek wordt hem niet onthouden. In het beroepschrift wordt niet onderbouwd waarom de pleegouders van zijn kinderen niet tot reizen in staat zouden zijn. Ten aanzien van de opmerking dat klager lang heeft moeten wachten op de bestreden beslissing, wordt opgemerkt dat de inrichting het verzoek tot overplaatsing pas op 15 januari 2019 heeft opgesteld.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft na de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 20b van de Regeling worden vreemdelingen die na tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf meer hebben in Nederland, in beginsel geplaatst in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Plaatsing van een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling in een andere inrichting dan in een daarvoor bestemde inrichting is niet uitgesloten. Daartoe wordt echter slechts overgegaan, indien sprake is van uitzonderlijke feiten of omstandigheden Uit het dossier volgt dat klager drie keer bezoek heeft ontvangen, waaronder één keer van zijn partner. Zijn kinderen zijn - blijkens de inlichtingen van de directeur -niet op bezoek geweest. Hoewel de beroepscommissie de wens van klager bezoek te ontvangen van zijn kinderen begrijpt en het belang daarvan onderkent, is onvoldoende onderbouwd waarom het voor hen onmogelijk is klager (onder begeleiding van hun voogd) te bezoeken in de p.i. Ter Apel. Het verzoek kon daarom in redelijkheid worden afgewezen.

4.2.      De beroepscommissie stelt vast dat het selectieadvies dat ten grondslag ligt aan het verzoek tot overplaatsing dateert van 15 januari 2019 en dat drie maanden later beslist is op het verzoek, te weten op 15 april 2019. Op grond van artikel 18, derde lid, van de Pbw juncto artikel 17, vierde lid, van de Pbw dient binnen zes weken een beslissing te worden genomen op het ingediende verzoek. Dit is niet gebeurd. De wet verbindt echter geen gevolgen aan het niet tijdig nemen van een beslissing. Het beroep zal, gelet op het voorgaande, ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 24 juli 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven