Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3443/GV, 30 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3443/GV

betreft: [klaagster]       datum: 30 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.N. Ramnum, namens  […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 18 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster en haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof toegewezen voor twaalf uren.          

2.         De standpunten

Door en namens klaagster is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing, nu het algemeen verlof voor slechts twaalf uren is toegekend. Daarbij betwist klaagster dat zij met een verkort verlof heeft ingestemd. Met betrekking tot haar functioneren in de inrichting zijn geen omstandigheden aanwezig die een beperking van het aantal verlofuren rechtvaardigen. Daarnaast is sprake van onzorgvuldige besluitvorming, omdat een kenbare belangenafweging ontbreekt. Zowel de vrijhedencommissie als het multidisciplinair overleg (mdo) heeft, gelet op de einddatum van klaagsters detentie, ‘met twijfel’ positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag voor twaalf uren. Deze twijfel is echter niet onderbouwd of nader toegelicht. Het beginsel van minimale beperkingen impliceert dat maatregelen moeten worden getroffen die de gedetineerde in staat stellen aan zichzelf te werken en deel te nemen aan activiteiten die detentieschade tegengaan. Mede gelet op de reistijd is een verlofduur van twaalf uren niet afdoende om re-integratie- en resocialisatieactiviteiten te ontplooien. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. In het kader van klaagsters verlofaanvraag heeft de Minister een deugdelijke belangenafweging gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, in verband met het als hoog in geschatte recidiverisico en een gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde het plegen van strafbare feiten. Dit advies vormde voor het mdo reden met enige aarzeling positief te adviseren. Daarnaast is klaagsters beperkte strafrestant in de belangenafweging betrokken. De beslissing het verlof voor twaalf uren toe te wijzen kan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Voor zover klaagster betwist dat zij met de inhoud van het selectieadvies heeft ingestemd, kan zij een klacht bij de commissie van toezicht indienen. Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie en het mdo hebben positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Hoewel het OM en de reclassering negatief hebben geadviseerd, dient het verlof voor twaalf uren te worden toegewezen. Klaagster heeft een beperkt strafrestant en het verlof kan bijdragen aan haar re-integratie. De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s Hertogenbosch heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, in verband met een gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Gelet op de insluitingstitel komt klaagster niet voor detentiefasering in aanmerking. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klaagster was voor in totaal 414 dagen gedetineerd in verband met een vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee. Op 14 juni 2019 is klaagster in vrijheid gesteld. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters verlofaanvraag voor zover deze de duur van twaalf uren overschrijdt. In artikel 14, aanhef en eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling)  is bepaald dat een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking komt wanneer hij, al dan niet onherroepelijk, is veroordeeld tot een vrijheidsstraf en, ingeval de veroordeling onherroepelijk is, hij ten minste een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf heeft ondergaan dan wel, ingeval de veroordeling nog niet onherroepelijk is, de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf. Daarnaast dient het strafrestant van de gedetineerde nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar te bedragen. Het tweede lid van artikel 14 van de Regeling bepaalt dat de vervangende hechtenis en de zogenoemde Mulder-gijzeling bij het bepalen van het strafrestant worden meegeteld. Op grond van het derde lid zijn uitgesloten van algemeen verlof de gedetineerden die verblijven in een inrichting waar het verlof deel uitmaakt van het regime, gedetineerden aan wie, naast een vrijheidsstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd en gedetineerden voor wie een hoger ontsnappingsrisico geldt.
Uit de toelichting op de Regeling blijkt dat algemeen verlof is bedoeld voor veroordeelde gedetineerden in een normaal beveiligde inrichting. Doel is dat zij in het laatste jaar van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf in de gelegenheid worden gesteld zich weer langzaam op hun terugkeer in de maatschappij voor te bereiden. Daarbij is het maximale aantal algemeen verloven gerelateerd aan de duur van het strafrestant van de gedetineerde. Algemeen verlof is dus een periodiek terugkerende verlofvorm die in het kader van resocialisatie kan worden ingezet en die slechts mogelijk is voor bepaalde categorieën van tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerden.

Anders dan het algemeen verlof richten het incidenteel verlof en de strafonderbreking zich op een tijdelijke en noodzakelijke afwezigheid buiten de inrichting in verband met gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer. Deze verlofvormen zijn in beginsel mogelijk voor iedere gedetineerde. Het incidenteel verlof onderscheidt zich van de strafonderbreking, doordat het eerste ongeacht de titel van vrijheidsbeneming kan worden verleend, waar de tweede slechts openstaat voor veroordeelde gedetineerden. Aangezien klaagster niet vanwege een aan haar opgelegde vrijheidsstraf was gedetineerd, maar in verband met een vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee, komt zij niet in aanmerking voor het verlenen van algemeen verlof. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 30 juli 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven