Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2991/GA en R-19/2995/GA, 25 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummers:        R-19/2991/GA en R-19/2995/GA

betreft: [klager]                                               datum:  25 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 februari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn,  en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Klager, zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 14 juni 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft: 

a.         R-19/2995/GA: de beslissing tot het opleggen van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel (AR 2018/598)

b.         R-19/2991/GA: de beslissing om klager terug te plaatsen in het basisregime (AR 2018/613).

De beklagcommissie heeft het beklag op beide onderdelen ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.

a. Klager meent dat de straf niet veertien dagen heeft geduurd, maar langer. Hij is op 22 oktober 2018 ’s avonds in de strafcel geplaatst. Hem is louter aangezegd dat rapport zou worden opgemaakt, maar bewaardersarrest is hem niet meegedeeld. Een aanzegging had gemoeten om bewaardersarrest op te kunnen leggen. De directeur had er rekening mee moeten houden dat klager eerder in de strafcel was geplaatst en klager had dus ook eerder uitgesloten moeten worden. Nu komt er feitelijk een dag bij en daarom is de straf in duur onredelijk.   

b. Klager is gedegradeerd wegens één feit, namelijk het aantreffen van contrabande. Het bezit van drugs mag niet worden opgesplitst alleen omdat meer grammen of pillen zijn aangetroffen. De beslissing klager te degraderen wegens dit enkele feit kan niet in stand blijven. Hij gedraagt zich, op dit ene incident na, goed.

De directeur heeft schriftelijk in beroep te kennen gegeven geen aanvullingen te hebben op de eerder ingediende verweerschriften.

3.         De beoordeling

a. Uit de stukken kan worden afgeleid dat klager om 20.00 uur is ingesloten en de volgende dag om 7.45 uur is gehoord. Dit is binnen een tijdsbestek van vijftien uren. De directeur is niet verplicht de duur van het bewaardersarrest in mindering te brengen op hoogte van de opgelegde disciplinaire straf (vgl. RSJ 26 augustus 2013, 13/1709/GA). Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

b. Op 22 oktober 2018 is bij klager op cel contrabande aangetroffen. Het betrof 32,4 gram hasj, 57 niet door de medische dienst voorgeschreven pillen en 4,4 gram van een onbekende substantie. De directeur ziet de vondst als voortgezet crimineel handelen. Daarmee toont klager volgens de directeur aan dat hij niet actief bezig is met zijn resocialisatie. Dergelijke gedragingen worden als zeer ongewenst gezien. Daarom is besloten klager te degraderen. Hoewel de directeur te kennen geeft dat sprake is geweest van een belangenafweging, is de beslissing klager te degraderen kennelijk uitsluitend gebaseerd op het aantreffen van de eerder genoemde hoeveelheid contrabande. De directeur heeft niet gemotiveerd waarom sprake zou zijn van voortgezet crimineel handelen. Het gelijktijdig aantreffen van verschillende soorten contrabande op klagers cel beschouwt de beroepscommissie als één strafwaardig feit. Een enkel strafwaardig feit kan in beginsel geen zelfstandige grond voor degradatie zijn (vgl. RSJ 17/3985/GA). De beslissing van de directeur is gelet hierop onvoldoende onderbouwd. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt hierover te bepalen. De beroepscommissie stelt de tegemoetkoming vast op € 30,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van klachtonderdeel a.

(R-19/2995/GA) ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van klachtonderdeel b.

(R-19/2991/GA) gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie  en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 30,= toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, U.P. Burke en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 25 juli 2019     

 

secretaris         Voorzitter

           

 

Naar boven