Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2768/TA, 1 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2768/TA

betreft: [klager]                                               datum: 1 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 29 januari 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (klachtnummer Me 2018-249), verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 7 mei 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], stafmedewerker juridische zaken. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 3 september 2018 tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden. De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat het beroep gegrond moet worden verklaard, de bestreden beslissing van het hoofd van de instelling moet worden vernietigd en het hoofd van de instelling moet worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Klager meent dat hij ontvankelijk in zijn beklag had moeten worden verklaard, omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Weliswaar is de schriftelijke mededeling van de beslissing tot voortzetting van de a-dwangbehandeling op 3 september 2018 aan klager uitgereikt, maar klager heeft dit destijds niet als een beslissing begrepen en dus geen klacht ingediend. Pas op 11 september 2018 heeft de instelling de schriftelijke mededeling per gewone post aan de advocaat-gemachtigde toegestuurd, die deze op 14 september 2018 heeft ontvangen. Daarmee is niet voldaan aan artikel 34d, eerste lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) dat voorschrijft dat de raadsman van de verpleegde uiterlijk drie dagen voor het nemen van een beslissing tot a-dwangbehandeling in kennis moet worden gesteld. Deze bepaling is bedoeld aan alle betrokkenen voldoende tijd te geven om bezwaren tegen de beslissing kenbaar te maken. Door de te late toezending heeft de advocaat van klager niet binnen zeven dagen nadat de beslissing aan klager zou worden meegedeeld namens hem een klacht kunnen indienen. Klager verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding naar RSJ 25 juni 2018, R-340. Inhoudelijk meent klager dat de beslissing tot voortzetting van de a-dwangbehandeling niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Aan de zwaardere motiveringseis is niet voldaan. De beslissing is te lichtvaardig en derhalve onterecht genomen. Er is niet gekeken naar andere manieren om uit de beweerdelijke behandelimpasse te komen. Klager wil als alternatief beginnen met een antidepressivum. Hij ervaart zeer negatieve bijwerkingen van de dwangmedicatie. Ook hierom dient gezocht te worden naar een alternatief. Het koppelen van verlof aan een vrijwillige inname van medicatie is geen alternatief. Bovendien heeft klager reeds meerdere keren succesvol verlof genoten. De geringe winst die klager boekt met de dwangbehandeling staat niet in verhouding tot de ernstige bijwerkingen. Uit de verlengingsbeslissing blijkt niet welk effect wordt verwacht wanneer de dwangbehandeling wordt voortgezet. Concrete en relevante feiten en omstandigheden worden niet genoemd. Het gestelde positieve effect dat de toestand van klager meer zal stabiliseren en zijn functioneren binnen en buiten de instelling zich zal ontwikkelen, kan ook zonder dwangmedicatie bereikt worden. Klager is duidelijk in zijn stelling dat hij de medicatie nooit vrijwillig zal innemen. De a-dwangbehandeling kan niet eindeloos voortduren. Voortzetting van de huidige behandelsituatie is in strijd met artikel 10 IVBPR. Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De advocaat van klager is inderdaad later geïnformeerd over de verlenging van de a-dwangbehandeling. Hiervoor bestaat geen specifieke reden. Formeel juridisch is de instelling niet gehouden de advocaat te informeren. Desondanks wordt de advocaat normaliter wel kort na de uitreiking geïnformeerd. Klager wordt elke twee weken besproken in de commissie voorbehouden beslissingen. Het hoofd van de instelling hoopt dat klager de medicatie vrijwillig wil innemen. Medicatie is noodzakelijk. Als klager zijn medicatie niet inneemt, zal alle voortgang wegvallen. De situatie omtrent klager is overigens wel verbeterd.

3.         De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie neemt hierbij nog het volgende in aanmerking. In artikel 34d van het Rvt worden enkele procedurele voorschriften gegeven omtrent de te verrichten meldingen bij beslissingen tot het toepassen van a-dwangbehandeling. De melding aan onder andere de raadsman van de verpleegde wordt in geval van een voorgenomen beslissing gedaan uiterlijk drie dagen voordat die beslissing wordt genomen. Ook van de aanvang van de a-dwangbehandeling wordt de raadsman in kennis gesteld. Blijkens de Nota van toelichting bij het Rvt heeft de uitgebreide meldingsprocedure als doel de genoemde personen, waaronder dus de raadsman, voldoende tijd te geven betrokkene bij te staan en eventuele bezwaren tegen de dwangbehandeling kenbaar te maken (Stb. 2013, 99, p. 27). Anders dan klagers raadsman meent, is de bepaling in artikel 34d, eerste lid, van het Rvt enkel van toepassing op het voorgenomen besluit dat vooraf gaat aan de eerste beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling. De bepaling in artikel 34d, vierde lid, Rvt betreffende mededeling aan onder meer de raadsman ziet uitsluitend op de aanvang van de a-dwangbehandeling. Er bestaat geen wettelijke regel die het hoofd van de instelling verplicht ook bij elke volgende beslissing tot voortzetting van de a-dwangbehandeling de in het eerste lid van voornoemd artikel 34d genoemde personen in kennis te stellen van de beslissing.
Er is dan immers geen sprake van het opnieuw aanvangen van een a-dwangbehandeling. De beroepscommissie leidt het vorenstaande af uit de tekst van voormeld artikel 34d van het Rvt. Verder verwijst de beroepscommissie naar artikel 16c van de Bvt, waarin eveneens onderscheid wordt gemaakt in de procedurele voorschriften bij eerste beslissingen tot het toepassen van a-dwangbehandeling en beslissingen tot voortzetting van de a-dwangbehandeling. Dit onderscheid raakt zowel de totstandkoming van de beslissing als de mogelijkheden hiertegen bezwaren te uiten in de beklag- of beroepsprocedure. Ook uit oogpunt van rechtsbescherming is er geen aanleiding te veronderstellen dat het de bedoeling van de wetgever is geweest ook bij vervolgbeslissingen de mededelingsplicht ten aanzien van de in het eerste lid van artikel 34d van het Rvt genoemde personen van toepassing te laten zijn. In dergelijke gevallen moet naar het oordeel van de beroepscommissie worden aangesloten bij de in het beklagrecht gangbare ontvankelijkheidseisen. Dit houdt in dat voor de raadsman geen zelfstandige beklagtermijn aanvangt na ontvangst van een beslissing van het hoofd van de instelling. Ook in de omstandigheden van onderhavige zaak zijn er geen redenen gebleken de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De omstandigheid dat klagers raadsman eerder wel steeds tijdig beslissingen tot verlenging van klagers a-dwangbehandeling heeft ontvangen kan daaraan niet afdoen. Onderhavig beroep heeft betrekking op de tiende verlenging van de a-dwangbehandeling. Klager mag bekend worden verondersteld met de beklagprocedure. In de bestreden beslissing staat vermeld hoe en binnen welke termijn klager beklag hiertegen had kunnen indienen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 1 augustus 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

                       

 

 

 

 

 

Naar boven