Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2410/GA, 25 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/2410/GA

betreft: [klager]                                               datum: 25 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 24 oktober 2018 van de beklagcommissie bij Justitieel Complex Zaanstad, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juni 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman M. de Reus, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, en […], juridisch medewerker bij voormelde inrichting. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft - voor zover in beroep nog aan de orde -:

a. de beslissing tot het weigeren van bezoek zonder toezicht (BZT) op 25 april 2018 (ZS-JG-2018-122);

b. de beslissing tot het niet (verder) toelaten van bezoek op 30 april 2018 (ZS-JG-2018-124);

c. de beslissing van de directeur klager op 17 mei 2018 met extra beveiligd vervoer (EBV) te laten vervoeren en de beslissing tot het aanbrengen van handboeien (ZS-JG-2018-163);

d. het niet doorgaan van BZT op 8 juni 2018 en de mededeling dat een op 13 juni 2018 ingepland BZT dat geen doorgang heeft gevonden, niet kan worden ingehaald (ZS-JG-2018-283) en

e. de tegemoetkoming in verband met het openen van een aan klager gerichte brief van het Bureau Individuele Medische Advisering (ZS-JG-2018-284) . De beklagcommissie heeft zich onbevoegd verklaard inzake klachtonderdeel c., heeft klager niet-ontvankelijk verklaard inzake klachtonderdeel a. en heeft klachtonderdelen b. en d. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Klachtonderdeel e. is gegrond verklaard, zonder toekenning van een tegemoetkoming.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:

a. In beklag heeft de inrichting het standpunt ingenomen dat klager niet in het multidisciplinair overleg (MDO) was besproken. De directeur heeft op 7 juni jl. echter te kennen gegeven dat klager toch in het MDO is besproken. Daarom is wel degelijk sprake van een beklagwaardige beslissing. De aanvraag is afgewezen, omdat klager niet voldeed aan de vereisten van de inrichting om in aanmerking te komen voor BZT. Klager heeft echter wel BZT genoten in een andere inrichting. Een redelijke uitleg bij een horizontale overplaatsing, zoals bij klager heeft plaatsgevonden, maakt dat de door de inrichting gestelde eis niet kan gelden. Klager wil een compensatie van minimaal twee keer BZT, omdat deze situatie impact heeft gehad op zijn relatie.   

b. Klagers vriendin blowt en een hond kan geen onderscheid maken tussen het gebruiken van een blowtje en het meenemen van drugs in de inrichting. Wanneer een hond aanwezig is, gaat hij standaard bij klagers vriendin zitten. Nergens staat geschreven dat wanneer een hond gaat zitten, het bezoek niet mag doorgaan. Een enkele zitmelding is niet voldoende om het bezoek te weigeren. Op basis van de circulaire Landelijke inzet drugshonden van 4 december 2012 kan worden volstaan met het fouilleren van het bezoek, waarna bij het niet aantreffen van drugs het bezoek doorgang kan vinden. Klagers klacht dateert bovendien van voor het ingaan van de nieuwe regels en in de eerdere versie van de regels staat niet opgenomen dat het bezoek de toegang wordt ontzegd. Sowieso is het onredelijk dat het bezoek telkens wordt geweigerd, als sprake is van drugsgebruik in privétijd. Dit kan ertoe leiden dat de band tussen het bezoek en de gedetineerde wordt verbroken.

c. Klager vindt het moeilijk te verkroppen dat hij nergens terecht kan met zijn klacht over het EBV. Artikel 26, zesde lid van de Pbw biedt de grondslag voor het toepassen van maatregelen bij vervoer en daarom valt niet in te zien waarom onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen rechtsgangvervoer en ander vervoer. Klager wil dat het EBV stopt, omdat daarvoor geen reden is. Hij is bezig met een klacht bij de Ombudsman.

d. Een medewerker heeft tegen klager gezegd dat het beschadigde legitimatiebewijs van zijn bezoek door de vingers zou worden gezien. Klagers vriendin was immers een bekende binnen de inrichting. Niettemin werd haar bij aankomst de toegang geweigerd. Die medewerker zit al langere tijd ziek thuis en daarom heeft klager dit niet meer met hem kunnen bespreken. Een enkele beschadiging van het legitimatiebewijs is niet voldoende om het bezoek niet toe te laten. In andere inrichtingen wordt dit volgens klager namelijk wel toegestaan. Bovendien is zij aangehouden door de politie in die periode en het bleef met betrekking tot het legitimatiebewijs bij een waarschuwing. Het bezoek vijf dagen later kon geen doorgang vinden in verband met persoonlijke omstandigheden van klagers vriendin. Klager heeft uren voorafgaand aan het bezoek aangegeven dat dit bezoek niet kon doorgaan, maar hij mocht dit bezoek niet meer op een ander moment inhalen. Het klopt niet dat dit laatstgenoemde bezoekmoment een vervanging was uit coulance voor het eerder niet doorgaan van het bezoek wegens een niet geldig legitimatiebewijs. De twee bezoeken staan los van elkaar.

e. Het niet toekennen van een tegemoetkoming getuigt van een kruideniersmentaliteit. Klager verzoekt alsnog een tegemoetkoming toe te kennen.

De plaatsvervangend directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:

a. Er is opnieuw navraag gedaan en het blijft onduidelijk of wel of geen beslissing is genomen over een wel of niet ingediende aanvraag van klager voor BZT. Daarom is klager, ondanks de uitspraak van de beklagcommissie, een redelijke compensatie aangeboden van één keer BZT. Klager heeft dit aanbod echter niet geaccepteerd. Omdat BZT beperkt beschikbaar is, verzoekt de directeur - wanneer de beroepscommissie een compensatie van één keer BZT niet voldoende acht - deels een financiële compensatie toe te kennen.

b. Binnen de inrichting wordt er alles aan gedaan om drugs buiten de deur te houden. Wanneer een hond bij bezoek gaat zitten, gaat het bezoek daarom niet door. Enige tijd geleden kwam het wel eens voor dat medewerkers hiermee op verschillende wijze omgingen. Daarom is besloten in de regels op te nemen dat het bezoek altijd wordt geweigerd bij een zitmelding.

c. Het beveiligingsniveau is niet aangepast door de directeur, maar is in het geval van klager bepaald door DV&O. Er is geen sprake van een beslissing van de directeur en daarom moet klager niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht.  

d. Iedereen die op bezoek komt, moet beschikken over een geldig legitimatiebewijs. Wie dit niet heeft, wordt de toegang geweigerd. Het zou erg vreemd zijn als een medewerker klager een andere indruk heeft gegeven. Het kan zijn dat voor het gemiste BZT geen nieuw bezoekmoment is aangeboden. Klager heeft in het andere geval zelf besloten het BZT te annuleren. 

e. De directeur kan zich vinden in de overweging van de beklagcommissie en verzoekt een compensatie achterwege te laten.

3.         De beoordeling

Ten aanzien van de verschillende klachtonderdelen overweegt de beroepscommissie als volgt:

Op grond van de informatie van de inrichting kan ten aanzien van klachtonderdeel a. in beroep worden aangenomen dat de directeur heeft besloten klagers verzoek om BZT af te wijzen. Dit is een beklagwaardige beslissing en klager is om die reden in zijn klacht ontvankelijk. De beroepscommissie volgt klager niet in zijn stelling dat BZT had moeten worden toegewezen, omdat dit in een eerdere inrichting ook al was toegestaan, nu het iedere inrichting vrij staat een eigen afweging te maken. Gelet op alle (eerdere) onduidelijkheid bij dit klachtonderdeel heeft de directeur een compensatie aangeboden van éénmaal BZT. De beroepscommissie acht de voorgestelde compensatie redelijk. Klager is gelet op het voorgaande ontvankelijk in zijn beklag, maar het beklag is ongegrond. Inzake klachtonderdeel c. staat vast dat sprake was van rechtsgangvervoer en dat het beveiligingsniveau niet op initiatief van de directeur is aangepast. Nu niet gebleken is dat  de directeur bemoeienis heeft gehad met het vervoer, beklaagt klager zich niet over een beslissing van de directeur, waartegen op grond van artikel 60 van de Pbw beklag openstaat. Klager kan gelet op het voorgaande niet worden ontvangen in zijn klacht en de beroepscommissie zal klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van klachtonderdelen b. d. en e. komt de beroepscommissie tot de conclusie dat hetgeen in beroep is aangevoerd, niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de klachtonderdelen b. d. en e. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van klachtonderdeel a., verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond. De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van klachtonderdeel c. en verklaart klager inzake voormeld klachtonderdeel alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, U.P. Burke en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 25 juli 2019

 

secretaris         Voorzitter

           

 

Naar boven