Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/1641/GA, 30 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                                                          

nummer:          R-18/1641/GA

betreft: [klager]                                    datum: 30 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.P.J. Tuma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 31 augustus 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 28 juni 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn namens de directeur van de p.i. Arnhem gehoord, […], juridisch medewerker bij voormelde inrichting en […], stagiaire. Mr. V.P.J. Tuma heeft bericht klager niet langer bij te staan. Klager, die niet langer gedetineerd is en van wie geen woon- of verblijfplaats bekend is, kon niet worden opgeroepen voor de zitting. Als toehoorder was aanwezig mr. D. van der Sluis, lid van de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de omstandigheid dat klager – zonder dat hij het wist – is onderworpen aan een experiment / afstudeeronderzoek waarbij sinaasappelgeur in de penitentiaire inrichting is verspreid (A-2018-222). De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is zonder zijn medeweten dan wel zonder dat hij daarvoor toestemming heeft gegeven onderworpen aan een afstudeeronderzoek waarbij hij is blootgesteld aan een chemische substantie die door de luchtkanalen van de inrichting is verspreid. De beklagrechter heeft hem ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag nu sprake is van een jegens klager genomen beslissing van de directeur. De directeur is immers (eind)verantwoordelijk en klager is één van de gedetineerden die de substantie heeft ingeademd. Klager verzoekt een schadevergoeding van € 500,=. Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur is van mening dat de beklagrechter klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag nu het geen jegens klager genomen beslissing betreft, aangezien de geur op de gehele B- en D-afdeling is verspreid.

De directeur heeft toestemming gegeven aan een student om onderzoek te doen naar de gemoedstoestand van gedetineerden bij verspreiding van een sinaasappelgeur. De geur zou een (positieve) uitwerking op de gemoedstoestand hebben. Het onderzoek is uitgevoerd in het belang van de gedetineerden. Uit eerdere onderzoeken bij andere doelgroepen bleek dat de geur een positieve invloed kon hebben op de gemoedstoestand. Uitgesloten was dat de geur een negatieve invloed zou hebben. Mede gelet hierop heeft de directeur toestemming verleend voor het onderzoek. Dit is van tevoren besproken met de Gedeco (gedetineerdencommissie). Ook het personeel was ervan op de hoogte. De gedetineerden die hebben deelgenomen aan het onderzoek hebben van tevoren toestemming verleend om mee te werken aan enquêtes, wetende dat er gedurende een periode iets zou gaan gebeuren dat te maken had met hun gemoedstoestand. Om objectieve resultaten te behalen is niet medegedeeld dat een sinaasappelgeur zou worden verspreid. De enquêtes zijn gedurende een periode van drie weken afgenomen en in een van die weken is de geur verspreid. De verspreide geur was afkomstig van een officieel geurbedrijf dat werkt met niet-chemische substanties. De geur is niet schadelijk voor mens en dier, zo blijkt ook uit de certificering. In Detentiecentrum Rotterdam is eenzelfde soort onderzoek uitgevoerd.

3.         De beoordeling

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat het beklag naar het oordeel van de beklagrechter niet is gericht tegen een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw.
De beroepscommissie stelt vast dat klagers klacht betrekking heeft op de beslissing van de directeur om toestemming te verlenen aan een student voor de uitvoering van een onderzoek naar de gemoedstoestand van gedetineerden. Het beklag is daarmee gericht tegen een voor alle op klagers verblijfsafdeling verblijvende gedetineerden geldende algemene regel. Tegen een dergelijke algemene regel staat geen beklag open, tenzij sprake is van strijd met hogere wet- of regelgeving. Ter beoordeling ligt dan ook de vraag voor of de door de directeur verleende toestemming in strijd is met hogere wet- en/of regelgeving en klager daarom (alsnog) ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Ingevolge artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) mag niemand, zonder zijn in vrijheid gegeven toestemming, worden onderworpen aan medische of wetenschappelijke experimenten.

De directeur heeft in het onderhavige geval toestemming verleend voor een wetenschappelijk experiment, waarbij op de B- en D-afdeling een sinaasappelgeur is verspreid. De gedetineerden van deze afdelingen hebben vooraf toestemming verleend om door middel van het invullen van enquêtes deel te nemen aan een onderzoek naar de algemene sfeer binnen het huis van bewaring. In een brief aan de gedetineerden na afloop van het onderzoek heeft de onderzoeker de gedetineerden meegedeeld dat het onderzoek in werkelijkheid geen betrekking had op de algemene sfeer in het huis van bewaring, maar dat het ware doel van het onderzoek was om te kijken of een lichte sinaasappelgeur een positieve werking heeft op de stemming van gedetineerden. De beroepscommissie stelt vast dat klager niet is geïnformeerd over het ware doel van het onderzoek en de wijze waarop dit zou worden uitgevoerd. Klager heeft daardoor geen in vrijheid gegeven toestemming verleend voor dát onderzoek, zodat de beslissing van de directeur om de onderzoeker toestemming te verlenen voor het onderzoek in strijd met artikel 7 van het IVBPR is genomen. Het voorgaande klemt temeer nu klager zich niet aan het experiment kon onttrekken. Op grond van het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur in strijd is met wet- en regelgeving van hogere orde. De beroepscommissie verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Nu het gaat om een wetenschappelijk experiment waarvan gesteld noch gebleken is dat de verspreide geur schadelijk was voor de gezondheid van klager of dat er anderszins risico of nadeel voor klager aan verbonden is geweest, ziet de beroepscommissie geen aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, J. Schagen MA en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 30 juli 2019                                   

 

secretaris                                            voorzitter

Naar boven