Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3284/TB, 22 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3284/TB

betreft: [klager]                                               datum: 22 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens […], verder te noemen klager,  gericht tegen een beslissing van 26 maart 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder,  alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. De beroepscommissie heeft verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar en onderzoek in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Verweerder heeft bij beslissing van 3 december 2018 beslist klager te plaatsen in de Pompestichting. Op 26 februari 2019 heeft klager verzocht hem voor onderzoek te plaatsen in het PBC.

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. 

Verweerder heeft klagers onderbouwde verzoek ten onrechte en op basis van gebrekkige motivering afgewezen en daarbij onvoldoende rekening gehouden met klagers belangen. Klager is van 3 februari 2016 tot 25 maart 2016 in het PBC opgenomen geweest en heeft deels zijn medewerking aan onderzoek verleend. Ten onrechte wordt de informatie daaruit nog altijd gebruikt. Klager acht thans de uitkomsten van dat onderzoek niet recent en onjuist. Met het oog op de toekomstige verlengingszitting en de verdere ontwikkelingen binnen de Pompestichting is het klagers uitdrukkelijke wens om nogmaals in het PBC onderzocht te worden. Het is klager bekend dat de wachttijden voor plaatsing in het PBC aanzienlijk zijn, maar hij acht het van groot belang dat thans reeds wordt besloten tot het door hem verlangde onderzoek met de volgende onderzoeksvragen:

1) is klager lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en, zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven?

2) welke factoren kunnen in het verlengde van vraag 1) van belang zijn voor de kans op recidive?

3) welke aanbevelingen kunnen worden gedaan ten aanzien van interventies op de onder 2) bedoelde factoren ?

Klager wenst zijn standpunt in beroep zelf mondeling toe te lichten. Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Er is geen aanleiding voor een nieuw onderzoek door het PBC. De beperkte medewerking van klager aan het onderzoek van het PBC in 2016 dient voor zijn rekening te blijven. De Pompestichting ziet in de resultaten van dat onderzoek voldoende aanknopingspunten voor behandeling van klager. Klager verblijft in een therapeutische setting waarin hij wordt behandeld door professionele behandelaars die hem op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens een behandelaanbod zullen en kunnen doen.

4.         De beoordeling

Klagers raadsman heeft aangegeven dat klager zelf het beroep graag mondeling wil toelichten. Dit verzoek is verder niet onderbouwd en ook is niet aangegeven op welke punten van het beroepschrift precies verduidelijking nodig zou zijn. Het verzoek van klager wordt afgewezen. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
Bij de beslissing op het verzoek van een ter beschikking gestelde om een observatieplaatsing als bedoeld in artikel 6.5 van de Wet forensische zorg (Wfz) dient verweerder op grond van artikel 6.2 van de Wfz in zijn overwegingen te betrekken:

a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;

b) de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt, en

c) de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Volgens artikel 6.5, eerste lid, Wfz kan tot observatieplaatsing worden beslist, indien het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist teneinde te bezien of een overplaatsing met het oog op de veiligheid nodig is.

Volgens artikel 6.5, tweede lid, Wfz kan tot observatieplaatsing worden beslist, indien de behandeling van de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking dit eist teneinde te bezien of een overplaatsing met het oog op een andere behandeling nodig is. Vast staat dat het PBC als onderdeel van het NIFP op 6 juni 2016 ten behoeve van de rechter een pro justitia rapportage heeft uitgebracht. De rechter heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de conclusies van de gedragsdeskundigen deugdelijk onderbouwd en bruikbaar verklaard en klager tbs met dwangverpleging opgelegd omdat is voldaan aan de eisen van de wet, onder meer de eis dat bij klager ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, en vanwege de ernst van klagers problematiek en zijn gevaar voor anderen, welke omstandigheden dwangverpleging noodzakelijk maken. Volgens de indicatiestelling van het NIFP van 14 november 2018 is er bij de start van het behandeltraject van klager plaatsing in een FPC met beveiligingsniveau 4 geïndiceerd, waar de in detentie ingezette medicamenteuze antipsychotische behandeling kan worden voortgezet en nog openstaande diagnostische vragen kunnen worden beantwoord. Verweerder heeft inlichtingen ingewonnen bij de Pompestichting. Uit die inlichtingen komt volgens verweerder naar voren dat de Pompestichting klagers verzoek om observatieplaatsing inhoudelijk niet ondersteunt. Volgens de Pompestichting moet het verzoek om observatieplaatsing worden gezien in het licht van de conclusies uit het rapport van het PBC van 2016, te weten dat bij klager sprake is van een ernstige waanstoornis en gebrek aan ziekte-inzicht. De Pompestichting ziet geen toegevoegde waarde van een observatieplaatsing voor klagers huidige behandeling. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder in redelijkheid op grond van de beschikbare informatie tot het oordeel kunnen komen dat een observatieplaatsing niet is aangewezen. De enkele omstandigheid dat klager het niet eens is met de destijds door het PBC gestelde diagnose en recidivegevaarlijkheid van klager, kan niet tot een ander oordeel leiden. Klager kan zijn bezwaren daarover voorleggen aan de rechter die over eventuele verlenging van zijn tbs zal beslissen. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de bestreden beslissing niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 22 juli 2019.

 

            secretaris                                 voorzitter        

 

Naar boven