Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3230/TA en R-19/3231/TA, 19 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                          

nummers:              R-19/3230/TA en R-19/3231/TA

betreft:           [klager]   datum: 19 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van   […], verder te noemen klager,  gericht tegen twee uitspraken van 21 maart 2019 van respectievelijk de alleensprekende beklagrechter en de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder ook te noemen de instelling,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.  Ter zitting van de beroepscommissie van 18 juni 2019, gehouden in de   penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. K. Bruil,   en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], jurist. […], hoofd behandeling bij voormelde tbs-instelling, is niet ter zitting verschenen. Als toehoorder was aanwezig mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris bij de Raad.

Klager en zijn raadsvrouw hebben ter zitting meegedeeld dat het beroep geen betrekking heeft op K-2018-000420, -416 en -523. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter/beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld

Het beklag betreft:

a.         de verlenging van afdelingsarrest op 13 augustus 2018 (K-2018-000425);
b.         de verlenging van afdelingsarrest op 10 september 2018 (K-2018-000476) en
c.         het niet vrij mogen rondlopen door de instelling c.q. het niet in eigen beheer mogen houden van een keycard ingaande op 24 januari 2019 (K-2019-000028).

De beklagcommissie heeft het beklag vermeld onder a. en b. ongegrond verklaard en  de beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag vermeld onder c., op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter/beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het afdelingsarrest heeft geduurd vanaf 29 november 2017 tot en met 20 september 2018. Daarna is in klagers behandelplan opgenomen dat hij begeleid door de instelling mocht lopen. Toen klager terugkwam uit het PBC mocht hij wel onbegeleid door de instelling lopen, maar dit is op 24 januari 2019 teruggedraaid. Zijn bewegingsvrijheid is ten onrechte beperkt. Ter zitting van de beroepscommissie van 15 januari 2019 heeft klager het lid van de beroepscommissie B. horen zeggen dat de beperking van zijn bewegingsvrijheid niet zomaar in zijn behandelplan kon worden opgenomen. Sinds 16 mei 2019 heeft hij weer een keycard. Hij kan nu gaan en staan waar hij wil. Niemand heeft last van hem. Klager heeft zich nooit anders geprofileerd. Hij is sterker geworden en voelt zich weer zijn oude zelf. Tijdens de zorgconferentie is duidelijk geworden dat klager gelet op zijn cognitieve vaardigheden en beperkingen erg is overvraagd. Dit kan klagers klachten en de wijze waarop klager reageert in de juiste context plaatsen. Verwezen wordt naar blz. 50 en 51 van de PBC rapportage. Klager zijn bepaalde stoornissen toegeschreven die hij niet heeft. Hij heeft nog nooit een gewelddadig delict gepleegd.

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagrechter/beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Vóór 20 september 2018 was niet in het behandelplan opgenomen dat klager zich alleen begeleid door de instelling mocht verplaatsen en is aan klager afdelingsarrest opgelegd, dat bij herhaling werd verlengd. Hiertegen heeft klager continu geageerd.  De reden voor het afdelingsarrest was dat klager beschuldigingen richting verschillende medewerkers heeft geuit en bleef uiten, er onvoldoende zicht was op wat er in hem omging en dat hij onvoldoende het contact aanging met het behandelteam. Hij lijkt vriendelijk in contact, maar uit zich zeer negatief en denigrerend op schrift in bijvoorbeeld klachten. Hij bevindt zich daarmee in de hoogste fase van zijn vroegsignaleringsplan. Er bestaat een discrepantie tussen de verwoording van zijn klachten en hoe hij zich in de dagelijkse omgang gedraagt. Hij verbleef van juli 2018 tot september 2018 op de afdeling Onyx, heeft in die hele periode beschuldigingen geuit over het personeel, was - hoewel dit een regel is op de afdeling - niet bij groepsmomenten aanwezig en daardoor niet inschatbaar voor het team. Daardoor werd het in het kader van de orde en veiligheid in de instelling niet verantwoord geacht om klager onbegeleid de instelling in te laten gaan. Omdat de verwachting was dat de beperking van klagers bewegingsvrijheid tot de afdeling noodzakelijk zou blijven en om klager voor de nieuwe termijn duidelijkheid te geven, is ‘het zich onder begeleiding door de instelling begeven’ op 20 september 2018 in zijn behandelplan opgenomen. Dit was praktischer en duidelijker voor iedereen. In het nieuwe behandelplan van mei 2019 zijn de gemaakte afspraken aangescherpt. Ook zijn er nieuwe afspraken vastgelegd zoals dat klager zich niet op denigrerende wijze uitlaat over het personeel. Geprobeerd wordt om klagers klachtenstroom te structureren. Wekelijks wordt gesproken met klager en getoetst of er redenen zijn om de gemaakte afspraken te veranderen en dat is ook gebeurd.

3.         De beoordeling.

Met betrekking tot a. en b.

Ten tijde van de bestreden beslissingen ging klager door met het uiten van beschuldigingen over het personeel naar andere instanties, terwijl hij tegenover het personeel boosheid en frustraties ontkende en weigerde om hierover in gesprek te gaan. Vanuit behandeloogpunt en het belang van de orde en de veiligheid was het van groot belang dat klager zijn boosheid en frustraties met het behandelteam zou bespreken. Ook op andere wijze kon geen inschatting worden gemaakt van hetgeen klager bezighield, omdat klager weigerde deel te nemen aan blokken, de dagopening en de dagsluiting. Klager bevond zich nog steeds in een hoge fase van de vroegsignalering en voldeed niet aan de voorwaarden die verbonden waren aan de beëindiging van zijn afdelingsarrest. Naar het oordeel van de beroepscommissie kunnen, gelet op het hiervoor vermelde, de beslissingen van het hoofd van de instelling van 13 augustus 2018 en 10 september 2018 om in verband met de handhaving van de orde en de veiligheid in de instelling klagers afdelingsarrest te verlengen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Zij zal derhalve het beroep op deze punten ongegrond verklaren en de uitspraak van beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

Met betrekking tot c.

Omdat klager zich op 20 september 2018 nog steeds in een verhoogde fase van zijn signaleringsplan bevond, is er met ingang van die datum voor gekozen om een beperking van de bewegingsvrijheid tot de afdeling op te nemen in het verplegings- en behandelingsplan van klager. Ook werd daarin opgenomen dat zijn keycard zou worden beheerd door de staf. De reden hiervoor was dat klager beschuldigingen bleef uiten richting personeel, er onvoldoende zicht was op hetgeen in hem omging, hij onvoldoende het contact aanging met het behandelteam en zeer negatieve en denigrerende uitlatingen deed naar derden. Ter zitting is namens het hoofd van de instelling verklaard dat verwacht werd dat de beperking in bewegingsvrijheid noodzakelijk zou blijven en dat de instelling klager voor een langere termijn duidelijkheid wilde geven over de beperking van zijn bewegingsvrijheid. Ook werd verklaard dat dit onderdeel van het behandelingsplan wekelijks, zowel in het team als met klager wordt besproken en dat wekelijks getoetst wordt of er redenen zijn om de gemaakte afspraken te wijzigen. Hetgeen er onder andere toe heeft geleid dat klager sinds 16 mei 2019 weer de beschikking heeft over een keycard.
Naar het oordeel van de beroepscommissie was vanaf 20 september 2018 de grondslag voor de beperking van klagers bewegingsvrijheid tot de afdeling gelegen in klagers verplegings- en behandelingsplan dat deel uitmaakt van klagers behandeling en zijn aan klager niet op een andere grondslag verder gaande beperkingen opgelegd. Daarom is in dit geval geen sprake van een aan klager opgelegd afdelingsarrest en betreft de beperking van klagers bewegingsvrijheid geen beslissing waartegen op grond van het bepaalde in artikel 56 of artikel 57 Bvt beklag kan worden ingediend. Dat klager na zijn terugkomst uit het PBC - abusievelijk - enige tijd zou zijn toegestaan om zich zonder beperkingen met keycard in eigen beheer door de instelling te begeven, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de beklagcommissie klager terecht niet-ontvankelijk in het beklag verklaard. Zij zal derhalve het beroep ook op dit punt ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagrechter en de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 juli 2019.  

              

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven