Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2915/GA, 31 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2915/GA

betreft: [klager]                                               datum: 31 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.W.A. Dekens, namens  […], verder te noemen klager,  gericht tegen een uitspraak van 11 januari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 28 juni 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn […], juridisch medewerker bij de p.i. Zwolle, gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsvrouw, mr. N.W.A. Dekens is niet ter zitting verschenen. Als toehoorder was aanwezig mr. D. van der Sluis, lid van de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van twaalf dagen opsluiting in een strafcel (Z1-2018-000575). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven –  toegelicht. Op 11 juli 2018 probeerde klager een incident tussen twee gedetineerden te sussen. Klager is tussenbeide gekomen. Een van de betrokken gedetineerden accepteerde dit niet en heeft klager met een pen gestoken en hem aangevallen met vazen. Klager zag op dat moment maar een mogelijkheid, namelijk zichzelf verdedigen. De beslissing van de directeur om klager naar aanleiding hiervan een disciplinaire straf van twaalf dagen op te leggen is onevenredig en niet gebleken is dat rekening is gehouden met de omstandigheden van het geval, namelijk dat klager probeerde om een ruzie te sussen. De omstandigheid dat de gedetineerde die klager aanviel naar een ziekenhuis moest worden overgebracht en klager geen ernstig letsel had, dient volgens klager niet maatgevend te zijn. Verwezen wordt naar RSJ 21 februari 2018, 17/2523/GA en 17/2535/GA. Klager verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming. Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Bij het voorval waren twee andere gedetineerden betrokken, maar dit staat niet in het schriftelijke verslag vermeld. In de dagrapportages staat dit wel vermeld. Klager begon een discussie met gedetineerde J., het latere slachtoffer. Gedetineerde J. wilde weglopen uit de discussie. Klager en een andere medegedetineerde zijn naar J. toegelopen. De medegedetineerde van klager deelde als eerste een klap uit aan J. Klager is vervolgens doorgegaan met het schoppen en slaan van J. J. heeft hierbij behoorlijk wat schade opgelopen aan zijn gelaat. Klager is degene die de discussie met J. is gestart en degene die is doorgegaan met het schoppen en slaan van J. Gekozen is voor een disciplinaire straf van twaalf dagen vanwege de ernst van het voorval. Klager had de keuze om weg te lopen uit de discussie, maar heeft dit niet gedaan. Ook zijn er bij klager contrabande aangetroffen. Dit is ook meegenomen bij de bepaling van de hoogte van de disciplinaire straf.

3.         De beoordeling

Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat klager op 11 juli 2018 betrokken is geweest bij een vechtpartij, waarbij klager rake klappen en trappen heeft uitgedeeld aan medegedetineerde J. J. moest als gevolg van de vechtpartij in het ziekenhuis worden behandeld. Klagers stelling dat hij een ruzie tussen twee medegedetineerden, waaronder J., probeerde te sussen acht de beroepscommissie niet aannemelijk en vindt geen steun in het schriftelijk verslag, noch in hetgeen door de directeur is aangevoerd over het voorval. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de directeur in redelijkheid kon beslissen om aan klager een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel op te leggen. Voor wat betreft de hoogte van de disciplinaire straf overweegt de beroepscommissie dat ingevolge de Landelijke Sanctiekaart 2016, die ten tijde van het beklag gold, de directeur kan beslissen om voor "ernstige bedreiging en toepassen geweld medegedetineerden" maximaal een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel dan wel andere verblijfsruimte dan een strafcel op te leggen. De directeur mag weliswaar in een voor de gedetineerde ongunstige zin van de Sanctiekaart afwijken, maar dit dient hij dan wel in de beslissing te motiveren. Nu de directeur dit niet heeft gedaan, is de beroepscommissie van oordeel dat het beroep gegrond is voor zover een hogere straf is opgelegd dan zeven dagen opsluiting in een strafcel. De uitspraak van de beklagcommissie zal dan ook in zoverre worden vernietigd en het beklag zal in zoverre alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 50,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover de disciplinaire straf de duur van zeven dagen overschrijdt, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, J. Schagen MA en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 31 juli 2019                                               

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven