Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2974/GA, 18 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:18-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

nummer:          R-19/2974/GA

betreft: [klager]                                               datum: 18 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.L.C. Schoolderman, namens  […], verder te noemen klager,  gericht tegen een uitspraak van 18 februari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. F.L.C. Schoolderman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de omstandigheid dat klagers post gericht aan de commissie van toezicht niet is verzonden alsmede de omstandigheid dat deze post niet in het bijzijn van klager is geopend (VU-2018-001439), De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 11 september 2018 zijn twee klachten van klager, gericht aan de beklagcommissie, retour gekomen omdat er volgens de directeur geen naam/ registratienummer op zou staan. Hieruit volgt dat de enveloppen zijn geopend en vervolgens is beslist dat deze niet mogen worden verzonden. Het betreft hier geprivilegieerde post die op grond van artikel 36, tweede lid, van de Pbw slechts in de aanwezigheid van de gedetineerde mag worden geopend. Door klager worden enveloppen aan de beklagcommissie voorts altijd zonder naam/registratienummer verzonden, maar deze zijn niet eerder retour ontvangen. Dit is derhalve geen vereiste om de post door te zenden. Zelfs indien dit vereist is, dan noopt dat nog niet tot het openen van de post. Het handschrift van klager is immers herkenbaar en alom bekend binnen de p.i., met name bij de directeur. Het niet verzenden en openen van de post dat voor de beklagcommissie was bestemd is derhalve onbegrijpelijk en onrechtmatig. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de huisregels van de p.i. Vught staat: ‘De te verzenden brief of poststuk dient u te voorzien van uw achternaam, registratienummer en celnummer.’ Het is onjuist dat het handschrift van klager alom bekend zou zijn binnen de p.i. Vught. Van 750 gedetineerden worden brieven ontvangen en doorgezonden, het is onmogelijk om alle handschriften te herkennen. Klager heeft zijn poststukken retour gekregen omdat deze niet conform de voorschriften werden verstuurd.

3.         De beoordeling

Het onderhavige beklag en beroep zien op twee aspecten van het omgaan met de door klager ter verzending aangeboden post. In de eerste plaats op het openen van geprivilegieerde post buiten aanwezigheid van klager en in de tweede plaats op het na openen en constateren dat het poststuk was bestemd voor de commissie van toezicht, de door klager ter verzending aangeboden post niet aan de bestemde instantie te sturen maar te retourneren. Ten aanzien van het eerste onderdeel oordeelt de beroepscommissie als volgt. Gelet op artikel 36, tweede lid, van de Pbw, is de directeur bevoegd om enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, te onderzoeken op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen en deze hiertoe te openen. Indien de enveloppen of andere poststukken bestemd zijn voor de in artikel 37, eerste of tweede lid, van de Pbw genoemde personen of instanties, dient dit onderzoek in de aanwezigheid van de betrokken gedetineerde te geschieden. Klager heeft nagelaten de hem betreffende gegevens te vermelden op het poststuk. Daardoor kon aan de buitenzijde van de enveloppe niet worden gezien wie het poststuk ter verzending had aangeboden. Het openen van de enveloppe buiten aanwezigheid van klager kan de directeur dan ook niet worden verweten. De stelling dat de directie het handschrift als dat van klager had kunnen herkennen, acht de beroepscommissie niet aannemelijk en maakt het voorgaande oordeel niet anders. Het beroep zal dan ook op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.Ten aanzien van het tweede aspect van het beklag en beroep oordeelt de beroepscommissie als volgt. De beroepscommissie acht het niet wenselijk dat, na het openen van de post, deze vervolgens niet is doorgestuurd naar de commissie van toezicht. Na het openen van de poststukken was duidelijk van wie deze afkomstig waren en was het wenselijk geweest dat de directeur deze vervolgens had doorgezonden. Het beroep zal derhalve op dit onderdeel gegrond worden verklaard. Gelet op het eigen gedrag van klager, waarmee huisregels werden genegeerd, ziet de beroepscommissie geen aanleiding om klager enige compensatie toe te kennen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het eerste aspect van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart het beroep ten aanzien van het tweede aspect gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 18 juli 2019. 

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven