Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1625/JA, 22 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1625/JA

betreft: [klager]                                               datum: 22 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. S. Koster, namens  […]  verder te noemen klager,  gericht tegen een uitspraak van 30 augustus 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de rijks justitiële jeugdinrichting (r.j.j.i.) locatie Den Hey-Acker te Breda,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde r.j.j.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. S. Koster om het beroep schriftelijk toe te lichten. De beroepscommissie heeft de beklagcommissie en de inrichting een verzoek gedaan tot het doen toekomen van nadere stukken, omdat zij zich op basis van het beschikbare dossier onvoldoende voorgelicht achtte. De beklagcommissie heeft op 18 april 2019 een reactie gezonden. De inrichting heeft op 7 mei 2019 een reactie gezonden. De voormelde reacties zijn aan de raadsvrouw toegestuurd. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft het ten onrechte plaatsen van klager in de isoleercel op 5 en 6 juni 2018 (HA 2018-190). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht. De maatregel van afzondering is ten onrechte opgelegd, omdat sprake is van een persoonsverwisseling. Klager heeft tweemaal een schriftelijke mededeling gekregen. In de eerste stond dat klager met een stoel zou hebben gegooid. Klager heeft direct aangegeven dat hij voor een andere jeugdige werd aangezien en dat hij niet aan het incident had deelgenomen. De medewerker van de inrichting heeft daarop aangegeven dat hij klager heeft verward met een andere jeugdige. Dit standpunt vindt steun in het verschil tussen de eerste en de tweede schriftelijke mededeling, waarbij in de laatste niet staat vermeld dat klager een stoel zou hebben gegooid. Daarnaast blijkt dit ook uit het verschil tussen de beschikking en het verweerschrift. In de tweede schriftelijke mededeling staat dat klager samen met anderen zou hebben staan joelen en/of aanmoedigen. Klager stelt dat hij slechts heeft geroepen: “Houd op” en betwist dat hij enige agressie zou hebben getoond. Het valt niet uit te sluiten dat de medewerker klager opnieuw heeft verward met een andere jeugdige. Uit niets blijkt dat klager heeft deelgenomen aan het incident. Een vermoeden dat klager een strafbaar feit zou hebben gepleegd is niet voldoende voor oplegging van een disciplinaire straf. De schriftelijke mededeling en de uitspraak van de beklagrechter zijn daarom onvoldoende onderbouwd en onzorgvuldig opgesteld. Bovendien is de duur van het verblijf in de isoleercel disproportioneel. De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep schriftelijk niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Wettelijk kader

Op grond van artikel 25 Bjj is de directeur bevoegd een jeugdige in afzondering te plaatsen op de gronden, genoemd in artikel 24, eerste lid Bjj. De afzondering mag volgens het laatstgenoemde artikel ten hoogste één dag duren voor jeugdigen tot zestien jaar en ten hoogste twee dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder. De gronden die genoemd worden in artikel 24, eerste lid Bjj zijn het belang van de orde of de veiligheid van de inrichting, dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en ter bescherming van de betrokken jeugdige. Vastgesteld kan worden dat klager op 5 juni 2018 ouder was dan 16 jaar.

Het dossier

Op 4 juni 2018 hebben twee groepsleiders hun alarmknop gebruikt omdat er op de groep door meerdere jeugdigen met meubilair werd gegooid. Beide eettafels, de pooltafel, tafelvoetbaltafel, voorraadkast, bank, koelkast en meerdere stoelen hebben het moeten ontgelden. Klagers standpunt houdt in dat hij in het geheel niet betrokken is geweest bij het incident en dat hij daarom ten onrechte op grond van een ordemaatregel in afzondering is geplaatst. Desgevraagd heeft de inrichting de twee versies van de schriftelijke mededeling - de ‘vervallen’ versie en de ‘definitieve’ versie - aan de beroepscommissie toegezonden. In de vervallen versie staat dat klager als eerste een stoel zou hebben gegooid en verderop in die schriftelijke mededeling staat dat drie jeugdigen, waaronder klager, hebben gejoeld. In de definitieve versie van de schriftelijke mededeling is de zin die ziet op het gooien van de stoel aangepast. Daar staat opgenomen dat ‘een jongere, niet zijnde Y.’ - daarmee wordt gedoeld op een andere jeugdige dan klager - met een stoel heeft gegooid. In de definitieve versie staat echter wel nog steeds opgenomen dat klager een van de drie jeugdigen is geweest die heeft staan joelen. Dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling ook ten aanzien van het joelen, zoals door klager gesteld, acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden. In de definitieve schriftelijke mededeling staat uitgebreid beschreven wie tijdens het incident aan de situatie heeft bijgedragen en op welke wijze dit gebeurde. Het incident heeft enige tijd geduurd en is door de medewerkers beschreven als een angstige, onheilspellende en vooral bedreigende situatie. Na afloop van het incident en het opmaken van de eerste schriftelijke mededeling hebben de medewerkers klaarblijkelijk gesproken over de onderlinge rolverdeling van de betrokken jeugdigen. De vergissing met betrekking tot het gooien van de stoel is naar aanleiding van de opmerking van klager hersteld. De beroepscommissie ziet geen reden te twijfelen aan dat wat staat opgenomen in de definitieve schriftelijke mededeling en komt tot de conclusie dat aannemelijk is dat klager aan het incident heeft bijgedragen doordat hij heeft gejoeld. De beroepscommissie begrijpt dat het voorval door de groepsleiders als een groepsopstand is ervaren. Uit de stukken komt naar voren dat sprake was van een zeer beangstigende en bedreigende situatie op de groep. Bij een dergelijke situatie is de beslissing van de directeur om klager in afzondering te plaatsen, niet onredelijk of onbillijk te noemen. Klager heeft in zijn klaagschrift gesteld dat hij twee dagen in de isoleercel in een scheurhemd heeft moeten verblijven. De inrichting heeft dit niet weersproken. De beroepscommissie heeft er alle begrip voor dat er na het incident actie moest worden ondernomen en een ordemaatregel moest worden opgelegd. Zij acht de opgelegde ordemaatregel in de gekozen vorm, in combinatie met de duur ervan echter disproportioneel. De beroepscommissie komt tot het oordeel dat het beroep deels gegrond zal worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij stelt de hoogte daarvan vast op € 10,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep deels gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre en verklaart het beklag alsnog deels gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 22 juli 2019

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven