Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3524/GV, 10 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3524/GV

betreft: [klager]                                               datum: 10 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I. Rigter, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 26 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Minister heeft de omstandigheid dat hij zijn dochter wenst te ondersteunen, niet betrokken bij zijn beslissing. Het is onbegrijpelijk dat het voor klager onveilig zou zijn naar huis terug te keren. Het klopt niet dat de inrichting over het verlofadres geen bericht van klagers partner zou hebben ontvangen. De vragenlijst is op 19 april 2019 per post geretourneerd en de casemanager is hiervan telefonisch op de hoogte gesteld. Verder is de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde vrijheidsstraf niet rechtmatig, nu hij niet onherroepelijk is veroordeeld. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verzoekt om strafonderbreking voor drie maanden teneinde zijn dochter en partner te ondersteunen en vanwege omstandigheden van zakelijke aard. Klager beschikt echter niet over een aanvaardbaar verlofadres, omdat hij op dit adres is bedreigd. Ook heeft op dit adres op 11 april 2019 een woningoverval plaatsgevonden. Tijdens deze overval is klagers minderjarige dochter vastgepakt en is haar mond dichtgehouden. Hoewel strafonderbreking vanwege deze gebeurtenis voor klager wenselijk en begrijpelijk is, is de noodzaak voor het verlenen daarvan niet onderbouwd. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, nu klager in verband met het aan hem verleende uitstel van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf reeds eerder zijn financiële zaken heeft kunnen regelen. Daarnaast heeft klager zich niet op 1 april 2019 in het Justitieel Complex Zaanstad gemeld. Vanwege de overval op zijn woning op 11 april 2019 is sprake van een gevaar voor klager. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en niet in orde bevonden. Een verblijf op het verlofadres kan voor klager een gevaar opleveren. Hij is in verband met een witwaszaak op dit adres bedreigd. Op 11 april 2019 heeft op dit adres een overval plaatsgevonden, waarbij klagers dochter in de woning aanwezig was. Daarnaast is van klagers partner ter goedkeuring van zijn verblijf op het verlofadres geen reactie ontvangen.

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wegens – kort gezegd – valsheid in geschrifte en uitkeringsfraude. Tegen dit vonnis heeft klager hoger beroep ingesteld. Op 3 juni 2019 is hij in vrijheid gesteld. Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard, waarbij de gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden. Klager verzoekt om strafonderbreking voor drie maanden teneinde zijn dochter en partner te ondersteunen en vanwege omstandigheden van zakelijke aard. De noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking is echter onvoldoende vast komen te staan. Hierbij is in aanmerking genomen dat aan klager in verband met het door hem ingestelde hoger beroep in zijn strafzaak van 19 december 2018 tot 11 januari 2019 uitstel van de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde vrijheidsstraf is verleend. Hoewel klager bij brief van 19 december 2018 was opgeroepen zich op 1 april 2019 bij het Justitieel Complex Zaanstad te melden, heeft hij hieraan niet voldaan en is hij op 4 april 2019 aangehouden. Uit de inlichtingen van de politie volgt voorts dat mogelijk sprake is van een gevaar voor klager, indien hij bij het verlenen van strafonderbreking op het door hem opgegeven verlofadres zou verblijven. Hij is eerder op dit adres bedreigd en op 11 april 2019 heeft daar een woningoverval plaatsgevonden. Klager beschikt daarom niet over een aanvaardbaar verlofadres. De hierboven genoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Daarom kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, d, h en j van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 10 juli 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven