Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3384/GV, 01 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3384/GV

betreft: [klager]                                               datum: 1 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 24 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming  (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van drie weken teneinde de nalatenschap van zijn overleden vader te regelen. Op 15 maart 2014 is klagers vader overleden en sinds 21 september 2015 is klager gedetineerd. Desondanks zijn hij en de andere erfgenamen bij de verdeling van de erfenis niet eerder tot een overeenkomst gekomen. Dat is nu wel het geval. Klagers aanwezigheid is noodzakelijk om de documenten bij de notaris te ondertekenen. Aangezien hij aan de voorwaarden voor het verlenen van strafonderbreking voldoet en hij zich in de inrichting goed gedraagt, dient zijn verzoek te worden toegewezen. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uit de toelichting op de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) volgt dat strafonderbreking enkel is bedoeld voor onherroepelijk veroordeelde gedetineerden. Dat is bij klager niet het geval. Klager is in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Op 27 maart 2018 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak naar het Hof Den Haag teruggewezen. Daarnaast heeft de raadkamer van het Hof Den Haag beslist tot gevangenneming van klager voor negentig dagen. Eventueel kan klager verzoeken om schorsing van de preventieve hechtenis. Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in het beroep.

3.         De beoordeling

Klager is thans gedetineerd, omdat hij in eerste aanleg en in hoger beroep is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging, wegens afpersing, bedreiging met verkrachting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Tegen dit arrest heeft klager een cassatieberoep ingesteld. Op 27 maart 2018 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof gedeeltelijk vernietigd en de zaak in zoverre naar het Hof Den Haag teruggewezen. Aansluitend (aan de voorlopige hechtenis) dient klager eventueel een subsidiaire hechtenis van veertien dagen te ondergaan. De fictieve einddatum van klagers detentie is bepaald op 9 augustus 2019. Artikel 34 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 in samenhang met artikel 24 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. In artikel 8 van de Regeling is bepaald dat de tenuitvoerlegging van de straf gedurende de strafonderbreking wordt opgeschort. Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van drie weken teneinde de nalatenschap van zijn overleden vader te regelen. Blijkens de toelichting op de Regeling staat de mogelijkheid van het verlenen van strafonderbreking slechts open voor onherroepelijk veroordeelde gedetineerden. Anders dan strafonderbreking kan incidenteel verlof worden verleend ongeacht de titel van vrijheidsbeneming. Indien het ten behoeve van een voorlopig gehechte gedetineerde nodig wordt geacht de vrijheidsbeneming te onderbreken, kan (daarnaast) gebruik worden gemaakt van de schorsing van de voorlopige hechtenis, zoals geregeld in artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien klager op dit moment niet behoort tot de categorie van onherroepelijk veroordeelde gedetineerden, komt hij niet in aanmerking voor het verlenen van strafonderbreking in de zin van artikel 34 van de Regeling. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 1 juli 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven