Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 98/0022, 13 juli 1998, beroep
Uitspraakdatum:13-07-1998

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 98/22

betreft: [klager] datum: 13 juli 1998

B E S C H I K K I N G :

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep van

[...], verder te noemen appellant, raadsman mr. J.H.J. Rijntjes, advocaat te 's-Gravenhage,

tegen een beslissing van:

De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De bestreden beslissing
De Minister heeft niet voor 1 februari 1998 de termijn waarbinnen appellant in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst, verlengd. Dit verzuim wordt ingevolge art. 12,derde lid, BVT gelijkgesteld met een beslissing tot verlenging van deze termijn.

2. De procedure
De beroepscommissie heeft andermaal kennis genomen van de stukken genoemd in haar tussenbeslissing van 19 mei 1998, welke aan deze beslissing is gehecht.

De inhoud van voormelde tussenbeslissing dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De Minister heeft bij brief d.d. 22 juni 1998 bericht dat een actuele medische verklaring niet meer door het huis van bewaring bij de penitentiaire inrichtingen "De Schie" te Rotterdam wordt uitgebracht, daar appellant op 26 mei1998 is geplaatst in de tbs-kliniek "Hoeve Boschoord" te Boschoord.

3. De beoordeling
3.1 De inhoud van de tussenbeslissing van de beroepscommissie van 19 mei 1998 dient als hier herhaald te worden beschouwd.

3.2 De Minister van Justitie heeft, ondanks de haar daartoe bij genoemde tussenbeslissing geboden gelegenheid, de beroepscommissie geen medische verklaring inzake appellants psychische conditie doen toekomen. De beroepscommissie isdaardoor niet in staat gesteld om behoorlijk te beoordelen of de psychische conditie van appellant ten tijde van het verstrijken van de hiervoor onder 1. bedoelde passantentermijn zodanig was dat hij ongeschikt moest worden geachtom verdere detentie in een huis van bewaring te ondergaan en dus bij voorrang in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. Daarom dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.

3.3 Nu de rechtsgevolgen van de op bovenstaande grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, is de beroepscommissie van oordeel dat deswege aan appellant enige tegemoetkoming geboden is. Voorts is appellantenige tegemoetkoming geboden voor de onzekerheid waarin hij heeft verkeerd als gevolg van de in de tussenbeslissing onder overweging 5.6 bedoelde gedragslijn, welke eveneens niet meer ongedaan is te maken. De beroepscommissie zalomtrent de hoogte van de in totaal in deze vast te stellen vergoeding bij latere beschikking beslissen na de Minister te hebben gehoord.

Op grond van het bovenstaande komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.

4. Uitspraak
De beroepscommissie:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt de bestreden beslissing;
Bepaalt dat aan appellant een nader vast te stellen tegemoetkoming wordt toegekend.
Houdt de uitspraak omtrent de hoogte van de aan appellant toekomende tegemoetkoming aan.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.A.M. Schipper, voorzitter, mr. T.M. Halbertsma en drs. T. Jongsma, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 13 juli 1998.

secretaris voorzitter

Naar boven