Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3294/GB, 28 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:28-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3294/GB

Betreft:            [klager]                       datum: 28 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 26 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) (een zogenaamd gestapeld traject) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 23 maart 2015 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager laat uitstekend gedrag zien in de inrichting en neemt deel aan alle programma’s en trainingen. Hij dient te resocialiseren en daarom verdient klager een tweede kans.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager heeft zich herhaaldelijk onttrokken aan detentie. De laatste keer was nog geen tien maanden geleden. Pas na een wilde achtervolging door de politie kon hij weer worden aangehouden en ingesloten. De zware delicten waarvoor hij thans gedetineerd is, heeft hij tijdens een eerdere onttrekking gepleegd. Voornoemde gedragingen vormen een contra-indicatie voor plaatsing in een z.b.b.i. Van een te verwaarlozen vlucht- en maatschappelijk risico is geen sprake.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd. Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen in afwijking van het eerste lid tevens voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een penitentiair programma aanwezig is. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.2.      In de toelichting op dit artikel (Stcr. 2000,176) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3.      De beroepscommissie is van oordeel dat het verzoek tot deelname aan een gestapeld traject in redelijkheid kon worden afgewezen. Daartoe neemt zij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking. Als onweersproken komt uit de informatie in het dossier naar voren dat klager zich meerdere keren aan zijn detentie heeft onttrokken. Het delict waarvoor klager op dit moment gedetineerd is, te weten een woningoverval, is gepleegd tijdens één van die onttrekkingen. De reclassering schat in dat het risico op recidive en onttrekking aan de voorwaarden hoog is. Het risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld. Gelet op de onttrekkingen acht de reclassering het niet opportuun klager (weer) in aanmerking te laten komen voor detentiefasering. Het Openbaar Ministerie en de vrijhedencommissie hebben negatief geadviseerd ten aanzien van deelname aan een gestapeld traject. Tot slot volgt uit het selectieadvies van de inrichting dat klager in februari 2019 positief heeft gescoord op het gebruik van THC.

4.4.      Voornoemde omstandigheden vormen, ondanks klagers (overwegend) positieve gedrag in de inrichting en zijn inzet bij trainingen en cursussen, een contra-indicatie voor deelname aan een gestapeld traject. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 28 juni 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven