Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3034/GB, 09 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:09-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3034/GB

Betreft:            [klager]                                   datum: 9 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L. Schyns, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 28 februari 2019 beslissing van de Minister, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een gestapeld traject, plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.), afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sedert 18 augustus 2009 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting Vught.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Ten onrechte is klagers verzoek afgewezen vanwege een openstaande strafzaak. Klager bevindt zich in die zaak niet in voorlopige hechtenis. Bovendien is nog onduidelijk wanneer die zaak inhoudelijk zal worden afgedaan. Naar verwachting zal de inhoudelijke behandeling niet voor 2020 zijn afgerond. Klager is ontkennende verdachte in die zaak. Onvoldoende gewicht is toegekend aan de positieve ontwikkelingen die hij de afgelopen jaren heeft doorgemaakt en aan het verloop van zijn huidige detentie. Ook zijn klagers denkwijze en houding in positieve zin veranderd en is zijn maatschappelijke binding aanzienlijk vergroot, nu hij sinds enige tijd structureel en positief contact met zijn dochter heeft. Dit vergroot zijn drijfveer nog meer om op positieve en legale wijze invulling te geven aan zijn toekomst. Ook wordt onvoldoende gewicht toegekend aan het feit dat klager al zeer lange tijd geen verdovende middelen meer gebruikt. Er is sprake van goed functioneren binnen detentie en zowel de directeur als de reclassering heeft positieve adviezen gegeven. De situatie van klager en zijn fictieve einddatum nopen in dit stadium tot een concreet resocialisatietraject. Alle gewenste gedragsinterventies zijn met positief gevolg afgerond. De reclassering stelt dat het nog wenselijk is klager in de gelegenheid te stellen onderwijs te volgen om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Klager heeft tijdens detentie diverse diploma’s behaald. Hij heeft ook een werkgever gevonden bij wie hij aan de slag kan. Ondanks eerdere recidivering tijdens deelname aan een p.p. verdient klager in dit stadium een nieuwe kans om verder te resocialiseren. Binnen het gevraagde traject kunnen eventueel nog aanwezige risicofactoren voldoende worden gewaarborgd door middel van bijzondere voorwaarden, al dan niet met behulp van elektronisch toezicht.

3.2.      De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Ten tijde van een eerdere deelname aan een p.p. heeft klager diverse strafbare feiten gepleegd (diefstal met geweld in vereniging en overtreding van de Opiumwet), waarvoor hij onherroepelijk is veroordeeld. Gelet hierop heeft de Minister er geen vertrouwen in dat klager zich aan de afspraken houdt en geen strafbare feiten pleegt bij plaatsing in een z.b.b.i., hoewel hij in de inrichting goed functioneert. Opvallend is de opmerking van de reclassering in het advies van 19 november 2018 dat naast de criminogene factoren en de tenlastegelegde feiten klager tijdens eerdere detenties goed gedrag heeft vertoond. Ondanks de positieve adviezen van de inrichting en de reclassering acht de Minister klager nog niet geschikt voor plaatsing in een z.b.b.i. Gebleken is dat de tweede afwijzingsgrond – dat klagers einddatum nog kan veranderen door een lopend hoger beroep – ten onrechte als afwijzingsgrond is genoemd, aangezien nog geen zittingsdatum voor de behandeling van het hoger beroep bekend is. Nu klager tijdens een eerdere deelname aan een p.p. diverse strafbare feiten heeft gepleegd, hij tijdens de huidige detentie nog geen bewegingsvrijheid heeft genoten en nog geen vertrouwen bestaat dat klager zich aan de afspraken houdt en geen strafbare feiten pleegt, meent de Minister dat de afwijzing op klagers verzoek tot plaatsing van klager in een stapeltraject niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd. Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen in afwijking van het eerste lid tevens voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de Minister akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een penitentiair programma aanwezig is. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.2.      Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving, een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), en of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling (Stcrt. 2000, nr. 176).

4.3.      Uit het reclasseringsadvies van 19 november 2018 blijkt het volgende.

Klager ondergaat een gevangenisstraf wegens een gewelddadige woningoverval. Hij beschikt over een uitgebreid Uittreksel Justitiële Documentatie. Het delict waarvoor hij thans in detentie verblijft, is gepleegd tijdens eerdere deelname aan een p.p. in 2015. Klager heeft gaandeweg de jaren wel met goed gevolg deelgenomen aan gedragsinterventies. Aangaande het door hem opgegeven verlofadres volgde een positief politieadvies en kwamen bij een haalbaarheidsonderzoek ten aanzien van elektrische controle geen bijzonderheden naar voren die een belemmering kunnen vormen. Vanuit een executie-indicator volgde echter een negatief advies van het Openbaar Ministerie (OM), waarbij gewezen werd op het risico op onttrekking aan detentie, het risico op het plegen van strafbare feiten en het risico van een ongewenste confrontatie met het slachtoffer in klagers strafzaak. Het MDO heeft dat advies, gezien aanhoudend goed gedrag van klager binnen de inrichting, niet overgenomen. Klager heeft in de inrichting een vertrouwensfunctie. Uit zijn reclasseringsdossier komen aan de andere kant, behalve hiervoor genoemde Justitiële Documentatie, ook aandachtspunten naar voren in verband met een sociaal netwerk dat overwegend bestaat uit contacten binnen het criminele circuit en een geschiedenis van antisociale gedragingen. Klager was in het verleden bekend met het gebruik van drugs, maar is inmiddels langere tijd abstinent. De beroepscommissie begrijpt dat de Minister, ondanks positieve adviezen van de inrichting en de reclassering, geen vertrouwen heeft in plaatsing van klager in een gestapeld traject. Klager heeft  -gezien zijn leeftijd- een zorgwekkend strafblad en heeft tijdens een eerdere deelname aan een p.p. diverse strafbare feiten gepleegd, waaronder een ernstige diefstal met geweld in vereniging en overtreding van de Opiumwet. Hij heeft tijdens de huidige detentie nog geen bewegingsvrijheid genoten en er is nog geen vertrouwen dat klager zich tijdens deelname aan een p.p. aan de afspraken houdt en geen strafbare feiten pleegt. Gelet op het vorenstaande en gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 9 juli 2019                      

                                                                             

           secretaris         voorzitter

 

Naar boven