Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2564/GB, 21 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:21-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2564/GB

Betreft:            [klager]                                   datum: 21 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. van ´t Land, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 20 december 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op 26 maart 2019 is ter zitting van de beroepscommissie in het Justitieel Complex Zaanstad gehoord klagers raadsvrouw mr. S. van Minderhout, door mr. J.W. Wabeke, voorzitter en ing. M.J. Mulders en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door de secretaris, mr. L.E.M. Meekenkamp. De Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt te worden gehoord ter zitting. Van het verhandelde ter zitting is een verslag van horen opgemaakt dat aan partijen is verzonden. Aan de Minister is de gelegenheid geboden te reageren op het verslag van horen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van klagers verblijf in de zeer beperkte beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en hem te selecteren voor de penitentiaire inrichting Nieuwegein ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sedert 1 oktober 2016 gedetineerd. Hij verbleef in de p.i. Middelburg. Vanuit deze inrichting is hij geselecteerd voor deelname aan een penitentiair programma (p.p.). Op 7 mei 2018 is het programma aangevangen en is klager administratief ondergebracht bij de p.i. Middelburg. Op 8 november 2018 is klager geselecteerd voor  de p.i. Nieuwegein. Klager is thans ondergebracht bij de Extramurale Detentie (EMD) van de p.i. Middelburg.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt mondeling toegelicht.

Op basis van de mededeling van de oude werkgever van klager, inhoudende dat klager hem zou hebben bedreigd, is het goedgekeurde werkadres komen te vervallen en is klager terug geplaatst naar de gevangenis. Klager heeft een nieuwe werkgever voorgedragen. Het onderzoek naar de nieuwe werkgever liep nog op het moment dat selectiefunctionaris haar beslissing had genomen. Dit is niet meegenomen in de beslissing. Klager is ook niet gehoord alvorens de selectiefunctionaris een beslissing heeft genomen. Klager ontkent de beschuldigingen die door zijn oude werkgever zijn gedaan. Het onderzoek dat door de selectiefunctionaris is verricht, betreft alleen onderzoek op basis van informatie van de zijde van de inrichting en van de oude werkgever. De aangifte die door de oude werkgever van klager tegen klager is gedaan, is niet verder opgepakt. De zaak is geseponeerd. Klager ontkent dat sprake was van een schijnconstructie. Namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – schriftelijk toegelicht. Er is een conflict ontstaan met klagers werkgever waardoor het goedgekeurde werkadres niet langer kon worden gebruikt. Klagers werkgever heeft weliswaar aangifte gedaan tegen klager, maar hiermee is tot op heden niets gedaan. Klager is niet gehoord noch hebben andere handelingen plaatsgevonden waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat sprake is van “vervolging”. Klager ontkent de beschuldiging uitdrukkelijk. Klager heeft voorts direct gezorgd voor een vervangend werkadres. De inrichting heeft nagelaten dit adres onverwijld te controleren, zodat dit direct beoordeeld kon worden. De directeur en in het verlengde daarvan de selectiefunctionaris hebben ten onrechte te veel gewicht toegekend aan de mededelingen van de voormalige werkgever. Klager stelt verder dat de selectiefunctionaris ten onrechte overweegt dat plaatsing in een z.b.b.i. ter overbrugging van de goedkeuring van het nieuwe werkadres niet mogelijk is. De selectiefunctionaris heeft ten onrechte en op onjuiste gronden het bezwaar ongegrond verklaard. Er is sprake van een onzorgvuldige besluitvorming en niet deugdelijke motvering.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Door de werkgever van klager is contact opgenomen met de inrichting op 30 oktober 2018. De werkgever gaf aan dat hij door klager was bedreigd en dat hij aan klager geldbedragen zou moeten betalen of er zou zijn gezin iets aangedaan worden. De werkgever gaf aan dat klager eerder iemand met een vuurwapen zou hebben bedreigd en hij maakte zich zorgen om de veiligheid van zijn gezin. De werkgever gaf aan angstig te zijn. De werkgever gaf aan dat hij het bedrijf op zijn naam heeft laten zetten. Hij heeft klager alleen willen helpen met het bedrijf, maar klager zou het uitzendbureau runnen. De werkgever heeft aangegeven geen werkgever meer te willen zijn van klager. De werkgever heeft aangifte gedaan bij de politie van de bedreiging door klager. Bij navraag bij de politie blijkt dat de daadwerkelijke aangifte op maandag 5 november 2018 is opgenomen en er voldoende aanleiding is om een onderzoek naar klager te starten. Door de werkgever is aangegeven dat hij alleen fungeerde als dekmantel voor het eigen bedrijf van klager. Binnen de z.b.b.i. en tijdens het p.p. is het niet toegestaan om te werken binnen een eigen bedrijf. Klager voldoet derhalve niet meer aan de voorwaarde van het hebben van een geschikte werkgever tijdens zijn p.p. Op grond van het bovenstaande is op 7 november 2018 besloten om klager terug te plaatsen in het basisprogramma. Hierdoor voldoet klager niet meer aan de criteria voor een verblijf in de z.b.b.i. en deelname aan een p.p. Voorts is uit navraag bij de inrichting gebleken dat het nieuwe aangedragen werkadres van klager tevens is afgekeurd.

4.         De beoordeling

4.1.      In zeer beperkte beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen, op grond van artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd. Voor plaatsing in een zeer beperkte beveiligde inrichting komen, ingevolge artikel 2, tweede lid onder d, van de Regeling, niet in aanmerking gedetineerden die zijn gedegradeerd.

4.2.      De directeur van de p.i. Middelburg heeft klager bij beslissing van 7 november 2018 teruggeplaatst in het basisprogramma, nu klager onvoldoende scoort op de deelgebieden veiligheid en beveiliging, en re-integratie en resocialisatie. Klager voldeed derhalve niet langer aan de vereisten voor plaatsing in een z.b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, drs. M.R. van Veen en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 21 mei 2019.      

                                                                         

            secretaris                                        voorzitter

Naar boven