Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3198/GB, 4 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/3198/GB

Betreft:            […]                              datum: 4 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Diest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 13 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing van klager naar het huis van bewaring (h.v.b.) van een locatie van de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 2 januari 2019 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de p.i. Leeuwarden.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is weliswaar niet verstoken van bezoek, maar het contact met zijn jonge zoontje wordt wel ernstig beperkt. Klagers zoontje woont in Assen. Het is voor diens moeder een grote opgave om met hem naar Leeuwarden af te reizen. Als klager in Veenhuizen verblijft, kunnen ze elkaar dus veel vaker zien. Vader en zoon missen elkaar. Klager zou op moment van schrijven nog maanden in een h.v.b. moeten verblijven, voordat hij zou kunnen worden overgeplaatst naar een gevangenis. Uit telefonische inlichtingen blijkt dat in Veenhuizen voldoende plek beschikbaar is. Leeuwarden en Veenhuizen bevinden zich weliswaar in hetzelfde arrondissement, maar het verschil in afstand is groot (40 kilometer vergeleken bij 160 kilometer). Skypecontact is niet hetzelfde als persoonlijk contact. Op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) moet de overheid bij elke beslissing expliciet rekening houden met de belangen van het kind. Klager wil zijn beroep graag nader toelichten. Verzocht wordt de proceskosten te vergoeden.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager verblijft conform artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing (hierna: de Regeling) in het arrondissement van vervolging. Een verzoek tot overplaatsing dat van dit beginsel afwijkt moet worden ondersteund door een advies van een deskundige. Dat ontbreekt. Het onderhouden van relaties vanuit de inrichting is nu eenmaal moeilijk. Voor klager blijkt dit echter niet onmogelijk. Hij ontvangt twee keer per maand bezoek van zijn ex-vriendin en hun zoontje. De belangen van het kind ex artikel 3 van het IVRK worden dus niet geschaad.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2.      Klager verzoekt om overplaatsing binnen het arrondissement van vervolging. Artikel 24, eerste lid, van de Regeling speelt in deze zaak dan ook geen rol. Klagers belang (ongeveer veertig minuten per enkele reis) dichterbij zijn zoontje gedetineerd te zijn, is een reëel belang dat moet worden afgewogen tegen belangen die zich verzetten tegen zijn overplaatsing. Van enig belang dat zich verzet tegen overplaatsing is echter in het geheel niet gebleken. De raadsman heeft zelfs onweersproken gesteld dat volgens de p.i. Veenhuizen voldoende plaats beschikbaar is. De afwijzende beslissing moet daarom als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dus gegrond verklaren.

4.3.      Nu inmiddels uitspraak is gedaan in klagers strafzaak (zie Rb. Noord-Nederland […]) en klager dus op korte termijn in een gevangenis geplaatst zal worden, is het niet meer zinvol de Minister op te dragen een nieuwe beslissing te nemen. Omdat achteraf is gebleken dat klager tijdens zijn verblijf in de p.i. Leeuwarden regelmatig bezoek van zijn zoontje heeft gehad, ziet de beroepscommissie ook geen aanleiding om een tegemoetkoming toe te kennen.

4.4.      Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsman de proceskosten van de beroepsprocedure te vergoeden, overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 4 juli 2019.

secretaris         voorzitter

 

Naar boven