nummer: R-19/3256/TA
betreft: [klager] datum: 1 juli 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Kwakman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 29 maart 2019 genomen beslissing van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 5 juni 2019, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.A.W. Kwakman, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], medewerker juridische zaken bij voormelde tbs-instelling. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 29 maart 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager betwist dat bij hem sprake is van een psychische stoornis. Ook indien wel wordt uitgegaan van een psychotische stoornis, hoeft dit niet te betekenen dat dwangmedicatie moet worden toegediend. Hoewel eerder door het Pieter Baan Centrum werd verondersteld dat sprake was van een psychotische kwetsbaarheid heeft klager daarna, na eerst in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te zijn geplaatst, goed gefunctioneerd in reguliere instellingen. Gesteld zou kunnen worden dat dit te maken heeft met de geboden structuur en dat is dan ook de reden waarom dwangmedicatie volgens klager niet nodig is. In de beslissing staat dat de pogingen die zijn gedaan om tot overeenstemming te komen het voeren van gesprekken over medicatie zijn. De instelling had alternatieve methodes (zoals het bieden van dezelfde structuur als in een PPC) kunnen uitproberen alvorens tot dwangmedicatie werd overgegaan. Ook had de instelling aan spanningsreductie kunnen werken door middel van therapieën. Mocht medicatie de enige oplossing zijn, dan had de instelling meer tijd moeten steken in het overtuigen van klager van de noodzaak van medicatie. Er lijkt een lichte opening bij klager voor het gebruik van medicatie. Als langer en uitgebreider uitleg wordt gegeven en hem perspectief wordt geboden, is hij misschien alsnog bereid medicatie te gebruiken. Voorts ontkent klager dreigend te zijn geweest. Hij heeft zijn mening gegeven over rapporten. Als hij het ergens niet mee eens is, negeert hij zijn gesprekspartner. Dat hij rigide is betekent niet dat hij gevaarlijk is. Het gaat inmiddels goed met klager. Zijn medicatie is gewijzigd en hij heeft nu minder last van bijwerkingen. Klager is helderder, hetgeen positief is. Hij doet mee met het programma. Hij heeft soms wel last van hartkloppingen en hij slaapt kort.
Klager wil best medicatie slikken, maar niet onder dwang. Hij heeft de medicatie ingenomen, omdat het anders onder dwang door vier of vijf personeelsleden zou worden ingespoten. Klager probeert niet stil te staan bij de medicatie en verder te gaan met zijn leven. Klager verzoekt om een schadevergoeding. Het hoofd van de instelling heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verblijft sinds 16 oktober 2018 in de instelling. Er is bij hem sprake van een psychotische stoornis die zich vooral kenmerkt door desorganisatie in het denken. Er wordt een uitgebreid waansysteem gezien en achterdocht waargenomen in het dagelijkse contact.
Gedurende klagers verblijf in de instelling werd de achterdocht steeds meer zichtbaar. Uit het PANSS (Positive and Negative Syndrome Scale) -interview van december 2018 komt naar voren dat hij hoog scoort op achterdocht en wanen. Er ontstonden steeds meer spanningen tussen klager en medeverpleegden en hij trad uit het contact met een deel van het behandelteam. Klager vertoonde vijandig gedrag, uitte zich verbaal agressief richting medewerkers en was boos over de rapportages die over hem werden geschreven. Hij was moeilijk in te schatten door zijn onvoorspelbare gedrag, waardoor de veiligheid op de unit niet meer kon worden gegarandeerd. Eind december 2018 liep de spanning zo hoog op dat werd besloten klager in afzondering te plaatsen, van waaruit hij begin januari 2019 werd overgeplaatst naar de crisisunit. Op deze unit leek klager zich aanvankelijk redelijk te kunnen redden, maar zodra er meer druk op hem werd gelegd namen de achterdocht en de wanen weer toe. Klager dacht dat het personeel stiekem medicatie door zijn eten deed. De gesprekken met klager werden grimmiger en dreigender van aard. Op basis van zijn voorgeschiedenis, zijn gedrag binnen de instelling en het afgenomen PANSS-interview, werd in overleg met de afdeling de diagnostiek gesteld dat er bij klager sprake is van schizofrenie. Een antipsychoticum werd geadviseerd, maar klager wilde dit absoluut niet. De behandelend psychiater is van mening dat er al langdurend sprake is van een psychose die onbehandeld is gebleven. Meer tijd investeren in gesprekken om klager te overtuigen van de noodzaak van medicatie werd niet zinvol geacht, omdat hij juist vanwege zijn problematiek heel rigide is in zijn denken. Daarbij is uit wetenschappelijk onderzoek gebleken dat hoe langer gewacht wordt met het behandelen van een psychose, hoe meer onherstelbare schade kan worden aangericht aan de hersenen. Gezien de toename van het vijandige en ook wel dreigende gedrag van klager was de inschatting dat op enig moment zal moeten worden ingegrepen op grond van een acuut dreigend gevaar middels een b-dwangbehandeling. Dat wilde de instelling voorkomen en daarom is gekozen voor een a-dwangbehandeling. Wanneer klager niet medicamenteus behandeld wordt bestaat het gevaar dat hij maatschappelijk ten onder gaat doordat hij langdurig binnen het systeem van de tbs zal dienen te verblijven. Een resocialisatietraject, waarvan verlof onderdeel uitmaakt, wordt dan niet verantwoord geacht. Momenteel functioneert klager zeer goed. Hij werkt en mag zich onbegeleid door de instelling begeven. Binnenkort wordt klager overgeplaatst naar een doorstroomafdeling, waarna ook zal worden gekeken naar verlofmogelijkheden. De instelling is ervan op de hoogte dat klager aangeeft medicatie vrijwillig in te willen nemen. Na afloop van de dwangbehandeling zal dit worden meegenomen en zal worden bezien of dwangbehandeling nog langer noodzakelijk is.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt. Het hoofd van de instelling heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de instelling heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de instelling het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld. Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende. Gedurende klagers verblijf op de instroomafdeling werd klagers achterdocht steeds meer zichtbaar. Ook uit het PANSS-interview van december 2018 kwam naar voren dat klager hoog scoorde op wanen en achterdocht. Toen klager uiteindelijk vanwege opgelopen spanningen en onvoorspelbaar en verbaal agressief gedrag op de crisisunit werd geplaatst, werd hij gediagnosticeerd met schizofrenie. Uit de stukken volgt verder dat door de behandelend psychiater een antipsychoticum werd geadviseerd, maar klager dit absoluut niet wilde. Gesprekken met klager werden dreigender en grimmiger van aard. De beroepscommissie acht, gelet op klagers gedrag en voorgeschiedenis, voldoende aannemelijk geworden dat het verder investeren in het overtuigen van klager van de noodzaak tot vrijwillige inname van medicatie niet zinvol was. Gelet op klagers voorgeschiedenis alsmede de verklaringen van de psychiaters over klagers stoornis en zijn daaruit voortvloeiende gedrag en opstelling, kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid de inschatting worden gemaakt dat er bij het laten voortduren van de situatie geen enkel perspectief bestond op behandeling, laat staan resocialisatie, met als gevolg dat een langdurig verblijf in een tbs-instelling dreigde. Ook acht de beroepscommissie aannemelijk dat vanwege een toename van klagers vijandige en dreigende gedrag – bij het langer uitstellen van toediening van een antipsychoticum – het gevaar bestond dat ingegrepen had moeten worden met een b-dwangbehandeling. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk worden geacht dat zonder een medicamenteuze behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens klager voor zichzelf en anderen deed veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kon worden weggenomen. Gelet op de informatie uit de verklaringen van de psychiaters en het behandelingsplan (zoals hierboven is weergegeven) is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, bijgestaan door de secretaris, mr. M.L. Koster op 1 juli 2019
secretaris voorzitter