Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0095/TB C, 2 september 1999, beroep
Uitspraakdatum:02-09-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 99/95/TB

betreft: [klager] datum: 2 september 1999

U I T S P R A A K

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep, ingediend doormr. B.H. Bongers, namens

[...], verder te noemen appellant,

tegen een beslissing van:

De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De bestreden beslissing
De Minister heeft op 30 maart 1999 beslist appellant te plaatsen op de longstay afdeling van het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) Veldzicht te Balkbrug (hierna: de longstay afdeling).

2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van onder meer de navolgende stukken:
- het beroepschrift d.d. 7 april 1999 van appellant, namens hem ingediend door zijn raadsman mr. B.H. Bongers, waarbij hij in beroep komt tegen de plaatsingsbeslissing d.d. 30 maart 1999 van de Minister, ingekomen op hetsecretariaat d.d. 7 april 1999, met als bijlage de bestreden beslissing;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 25 mei 1999 van de Minister over de aangevochten beslissing;
- het advies d.d. 31 maart 1999 van het Dr. F.S. Meijers Instituut (MI) appellant te plaatsen op de longstay afdeling.

Ter toelichting van zijn beroep is appellant, bijgestaan door zijn raadsman, op 1 juli 1999 gehoord door de beroepscommissie. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

De Minister is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt mondeling toe te lichten, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Desgevraagd zijn namens het hoofd van het FPC Veldzicht op 30 juli 1999 telefonisch nadere inlichtingen verstrekt. De raadsman van appellant heeft bij brief van 10 augustus 1999 daarop heeft gereageerd.

3. De feiten
Appellant is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege (tbs). De tbs is aangevangen op 11 oktober 1997, aansluitend op een eerdere, in 1974, opgelegde tbs.In het kader van de eerdere tbs heeft hij aanvankelijk verbleven in de Prof.Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen en na herselectie in het FPC Veldzicht. In het kader van de huidige tbs is appellant op 12 februari 1988 geplaatst inhet FPC Veldzicht. Naar aanleiding van het voornemen van genoemd FPC om appellant op 1 april 1999 op de longstay afdeling te plaatsen, heeft de behandelingscoördinator van die afdeling op 11 maart 1999 met appellant gesproken,waarna - los van elkaar - op 16 maart 1999 en 31 maart 1999 door twee aan het MI verbonden psychologen dossieronderzoek is verricht.
Op 31 maart 1999 heeft het MI de Minister geadviseerd appellant te plaatsen op de longstay afdeling. De Minister heeft conform dit advies beslist. Appellant is op 1 april 1999 op de longstay afdeling geplaatst.
Blijkens telefonische inlichtingen d.d. 30 juli 1999 namens het hoofd van het FPC Veldzicht is het uitdrukkelijk de bedoeling dat voor alle bewoners van de longstay afdeling een verplegings- en behandelingsplan wordt opgesteld, maaris dat tot op heden nog niet gelukt te realiseren. Bewoners worden ook in speciale teamvergaderingen multi-disciplinair besproken.

4. De standpunten
4.1. Het standpunt van appellant
Appellant kan zich niet verenigen met zijn plaatsing op de longstay afdeling. Hij is van mening dat er voor hem nog voldoende mogelijkheden voor resocialisatie en terugkeer in de maatschappij zijn. Deze mogelijkheden zijnonvoldoende onderzocht in het beperkte onderzoek van het MI en kunnen beter onderzocht worden in bijvoorbeeld het Pieter Baan Centrum. Hij wil behandeld worden.
Door zijn plaatsing op de longstay afdeling is sprake van een verkapte gevangenisstraf zonder enige beperking in tijd. Feitelijk is hij onbevoegd door de Minister alsnog veroordeeld tot levenslang, hetgeen in strijd is met deartikelen 10 en 15 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) en artikel 5, eerste lid onder a en b, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op die afdeling vindt namelijkgeen behandeling meer plaats. Hij gebruikt geen medicijnen en er is geen behandelplan opgesteld. Ook heeft geen aanpassing van zijn "oude" behandelplan plaatsgehad, hetgeen vrij eenvoudig had kunnen plaatsvinden als het de bedoelingwas geweest om bewoners op de longstay afdeling verder te behandelen.
Volgens de wettelijke aantekeningen over een periode tot en met maart 1999 is stabiliseren het STB-doel. Wel moet appellant werken op onder meer de tuinderij en wasserij, hoewel hij arbeidsongeschikt is. Hij gaat in dat kader elkedag van de longstay afdeling naar het hoofdgebouw, terwijl hij vluchtgevaarlijk zou zijn. Nu er geen behandelaspect meer is, blijft het bewaaraspect over. Zonder behandelingsperspectief zal de rechter de verlenging van de tbs nietmeer inhoudelijk, maar alleen nog formeel kunnen toetsen. Het gevolg zal zijn dat appellant zonder behandeling alsmaar op die afdeling blijft zitten, waarmee de grondslag aan de tbs komt te ontvallen. Hij is door de rechterveroordeeld tot behandeling, niet tot een gevangenisstraf. Derhalve is het onjuist dat de longstay afdeling de status van een tbs-inrichting heeft en zou deze afdeling een aparte juridische status moeten krijgen.

4.2. Het standpunt van de Minister
De Minister heeft bericht dat, gelet op de eisen van artikel 11 BVT, ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing op de longstay afdeling een aantal criteria is ontwikkeld. Daaraan dient elk voorstel van hethoofd van een tbs-inrichting tot plaatsing van een tbs-gestelde op de longstay afdeling te worden getoetst. Volgens een opgesteld protocol vindt de selectie plaats onder verantwoordelijkheid van het MI.
Bedoelde criteria zijn:
- het dient vast te staan dat de tbs-gestelde een intramurale behandeling achter de rug heeft van ten minste zes jaar;
- de tbs-gestelde dient ten minste één maal ter herselectie te zijn aangeboden aan het MI, waarbij behandelingen in het kader van een eerder opgelegde tbs en voortgezet verblijf in het MI na een selectieperiode worden meegenomen;
- het moet aannemelijk zijn geworden dat voornoemde behandeltrajecten niet hebben geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en dat de stoornis waaraan betrokkene leed ten tijde van het delict nog steedsaanwezig is. Hierbij wordt meegenomen dat de tbs-gestelde niet in aanmerking komt voor doorplaatsing naar een (niet justitiële) GGZ-instelling gezien het gevaar dat van hem uitgaat naar de samenleving.
Door het MI is geconcludeerd dat appellant ruimschoots voldoet aan de genoemde criteria en geadviseerd hem op de longstay afdeling te plaatsen. Conform dat advies is besloten appellant op die afdeling te plaatsen. Gelet hierop zijnde mogelijkheden van appellant voor resocialisatie en terugkeer in de maatschappij voldoende onderzocht en kan vanwege het voortdurend aanwezig geachte delictgevaar resocialisatie niet aan de orde zijn. Hoewel er geen behandeldrukmeer is op die afdeling, wordt ook op die afdeling een individueel verplegings-en behandelingsplan opgesteld, dat bepaalde doelen stelt ten aanzien van het verblijf van een tbs-gestelde op die afdeling. Daarnaast is doorplaatsingnaar een andere instelling nimmer bij voorbaat uitgesloten.
Het voortgezet verblijf op de longstay afdeling wordt getoetst in het kader van de jaarlijkse evaluatie van het verplegings- en behandelingsplan. Voorts wordt de rechtmatigheid van de tbs getoetst in het kader van de tweejaarlijkseverlengingsprocedure.

5. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, lid 2, van de BVT in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij stelt tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen ofgoederen, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Met inachtneming van deze eisen zijn de hierboven onder 4.2. genoemde criteria opgesteld. Blijkens het plaatsingsadvies d.d. 31 maart 1999 van het MI voldoet appellant aan deze criteria; hem is twee maal een tbs opgelegd, hij is inhet kader van de eerste tbs geherselecteerd, en ook de huidige behandelinterventies hebben niet geleid tot reductie van zijn delictgevaarlijkheid. Behandelaars in Veldzicht zijn tot de conclusie gekomen dat appellant als voortdurenddelictgevaarlijk kan worden beschouwd.

Blijkens telefonische mededeling d.d. 30 juli 1999 vanuit het FPC Veldzicht wordt ten aanzien van elke bewoner van de longstay afdeling, derhalve ook appellant, een behandelingsplan opgesteld. Het is echter nog niet gelukt om ditbinnen de termijn van drie maanden te realiseren. Er worden thans wel speciale teambesprekingen gehouden, waarin bewoners van die afdeling multi-disciplinair worden besproken.

De beslissing tot plaatsing van appellant is conform het advies van het MI.
In het licht van het standpunt van de Minister, alsmede het bovengenoemde advies van het MI, dat naar haar oordeel voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, acht de beroepscommissie aannemelijk dat een voortzetting van appellantsbehandeling in het FPC Veldzicht zoals deze plaatshad voor 1 april 1999 niet langer aan haar doel beantwoordde en dat voor verdere behandeling de longstay afdeling als de meest aangewezen setting moet worden aangemerkt. Hierbij isvan belang dat ook op de longstay afdeling individuele verplegings- en behandelingsplannen worden opgesteld, zij het dat het verplegings- en behandelingsplan ten aanzien van appellant nog niet gereed is. De enkele omstandigheid dateen dergelijk plan nog niet is opgesteld, rechtvaardigt thans niet de conclusie dat door het niet bestaan van een nieuw verplegings- en behandelingsplan geen behandeling plaatsvindt. In dit verband is van belang dat volgens deinlichtingen d.d. 30 juli 1999 wel al multi-disciplinaire bespreking van bewoners in speciale teamvergaderingen plaatsvindt.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing appellant te plaatsen op de longstay afdeling niet in strijd met de BVT en kan deze evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Voorts faalt het beroep op deartikelen 10 en 15 WvSr en op artikel 5, eerste lid onder a en b, EVRM.

Op grond van het bovenstaande komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.
6. De uitspraak
Zij verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.E. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 2 september 1999

secretaris voorzitter

Nummer: C 99/95/TB

Betreft: [...], verder appellant te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 1 juli 1999, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Over-Amstel" te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. J.M. van der Vaart
leden: dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.E. Schaap.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E.W. Bevaart.

Gehoord is appellant, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.H. Bongers.

De Minister is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Door en namens appellant is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Appellant kan zich niet verenigen met zijn plaatsing op de longstay afdeling. Door die plaatsing is sprake van een verkapte gevangenisstraf zonder enige beperking in tijd. Feitelijk is hij, onbevoegd door de Minister, alsnogveroordeeld tot levenslang. Op die afdeling vindt namelijk geen behandeling meer plaats. Hij gebruikt geen medicijnen en er is geen behandelplan opgesteld. Volgens de wettelijke aantekeningen over een periode tot en met maart 1999is stabiliseren het STB-doel. Wel moet hij werken op onder meer de tuinderij en wasserij, hoewel hij arbeidsongeschikt is. Hij gaat in dat kader elke dag van de longstay afdeling naar het hoofdgebouw, terwijl hij vluchtgevaarlijkzou zijn. Hij wil behandeld worden, maar op de een of andere manier loopt het steeds mis.
Nu er geen behandelaspect meer is, blijft het bewaaraspect over. Zonder behandelingsperspectief zal de rechter de verlenging van de tbs niet meer inhoudelijk, maar alleen nog formeel kunnen toetsen. Het gevolg zal zijn dat appellantzonder behandeling alsmaar op die afdeling blijft zitten, waarmee de grondslag aan de tbs komt te ontvallen. Hij is door de rechter veroordeeld tot behandeling, niet tot een gevangenisstraf. Derhalve is het onjuist dat de longstayafdeling de status van een tbs-inrichting heeft en zou deze afdeling een aparte juridische status moeten krijgen.

secretaris voorzitter

Naar boven