Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2677/TA, 17 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:17-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2677/TA

betreft: [klager]                                               datum: 17 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens […], verder te noemen klager,  gericht tegen een uitspraak van 15 januari 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 7 mei 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad is klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, gehoord. Klager heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft:

a. de beslissing d.d. 5 september 2018 tot de afzondering van klager (Me 2018-238);
b. de beslissing d.d. 5 september 2018 tot de separatie van klager (Me 2018-242);
c. de beslissing d.d. 8 september 2018 tot de afzondering van klager (Me 2018-245);
d. de gemaakte afspraken met betrekking tot klagers bezoek (Me 2018-237).

De beklagrechter heeft het beklag wat betreft de onderdelen a en b ongegrond verklaard en wat betreft de onderdelen c en d formeel gegrond en inhoudelijk ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat zijn beroep gegrond moet worden verklaard. Klager schetst het verloop van klagers tbs-maatregel sinds april 2009.

Ad a De afzonderingsmaatregel van 5 september 2018 is ten onrechte opgelegd. Hij betwist uitdrukkelijk dat voorafgaand aan de maatregel sprake was van bedreigingen. Er was wel sprake van frequente discussie omtrent klagers netwerk. Klager meent dat volstaan had kunnen worden met een afzondering op de eigen kamer. Ook de instelling heeft een aandeel gehad in de oplopende spanningen voorafgaand aan de maatregel. Hij miste duidelijkheid en structuur. Klager meent verder dat hij op de afzonderingsunit is geplaatst omdat de a-dwangbehandeling werd ingezet, niet vanwege zijn gedrag. Klager verzoekt daarom dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond te verklaren en hem een tegemoetkoming toe te kennen van één dag.

Ad b Klager meent dat de separatiemaatregel van 5 september 2018 ten onrechte is opgelegd en tevens te lang heeft geduurd. Klager werd getriggerd door zijn plaatsing in afzondering en de dwangmedicatie. Uit woede en angst dat hem wederom langdurige afzonderingen zouden worden opgelegd, heeft hij zichzelf verwond. Klager meent dat dit voorkomen had kunnen worden als de instelling hem een mildere maatregel had opgelegd (afzondering op kamer in plaats van afzondering op de afzonderingsunit). Het opleggen van beperkingen werkt bij klager contraproductief. Klager was tijdens de separatie goed in contact met het personeel. Klager verzoekt daarom dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond te verklaren en een tegemoetkoming toe te kennen over drie dagen.

Ad c Klager meent dat de afzonderingsmaatregel van 8 september 2018 ten onrechte is opgelegd en tevens te lang heeft geduurd. Er had een mildere maatregel opgelegd kunnen worden. Klager meent verder dat hij op de afzonderingsunit is geplaatst omdat de a-dwangbehandeling werd ingezet, niet vanwege zijn gedrag. Klager was tijdens de afzondering goed in contact met het personeel. Klager verzoekt daarom dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond te verklaren en hem een tegemoetkoming toe te kennen voor elke dag dat hij ten onrechte op afzondering heeft gezeten (8 september tot en met 1 oktober 2018).

Ad d Klager meent dat de door de instelling overgelegde informatie onjuist is. Hij zou slechts gevraagd hebben om twee dames te screenen. Van deze verzoeken heeft hij er één ingetrokken. Klager heeft geen bezoek gehad, terwijl zijn vriendin dit wel wilde. Bij de intake is klager gemeld dat zijn contacten zouden worden overgenomen. Na binnenkomst moesten zij opnieuw gescreend worden. In Veldzicht is klagers relatie van zes jaar, met de moeder van zijn kinderen, beëindigd door de afstand en beperkingen. Gedurende die relatie is er nimmer wat voorgevallen. Klager ontkent de bedreiging van de huidige aangifte. Daarnaast heeft klager aangifte gedaan tegen zijn voormalig partner wegens verduistering van goederen. De indexdelicten betreffen niet ernstig geweld in de relationele sfeer, maar overvallen. Klager is veroordeeld voor bedreigingen richting zijn vriendin en eenvoudige mishandeling. Het gaat om delicten van 14 jaar geleden. Het netwerk is volgens de onafhankelijke deskundigen juist een beschermende factor. Klager verzoekt daarom dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond te verklaren en hem een tegemoetkoming toe te kennen. Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het hoofd van de instelling verwijst naar het voor de beklagrechter gevoerde verweer. Het behandelteam heeft in eerste instantie getracht met klager in samenwerking te komen. De beperkende maatregelen zijn pas ingezet toen het gedrag van klager dusdanige vormen aannam dat er geen andere optie was. Klagers (be)dreigende en verbaal agressieve gedrag heeft er zelfs toe geleid dat enkele van de medewerkers politiebescherming hebben ontvangen buiten de instelling. Het hoofd van de instelling kan klager dan ook niet volgen in zijn stelling dat er geen gronden zouden zijn geweest om de betreffende maatregelen op te leggen dan wel dat de duur te lang zou zijn geweest. Het hoofd van de instelling meent dan ook dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

3.         De beoordeling

In het verweerschrift van het hoofd van de instelling van 23 november 2018 voor de beklagrechter wordt klager beschreven als iemand die vanaf binnenkomst in de instelling op 5 juni 2018 een gespannen en bozige indruk maakte. Klager wilde zich niet conformeren aan de dagstructuur, de unitregels en afspraken. Ook had klager volgens de instelling een negatieve invloed op de groepsdynamiek. Dit maakte het lastig om met klager een samenwerkingsrelatie op te bouwen. De instelling heeft veel aandacht besteed aan het opstellen van bejegeningsafspraken en het creëren van duidelijkheid voor klager. Op een aantal thema’s kon echter geen overeenstemming worden bereikt, met name op het gebied van (seksueel) contact met vrouwen. Het verschil in visie tussen de instelling en klager resulteerde meermalen per week in verbale escalatie, waarin klager alsmaar dwingender werd naar het personeel en vervolgens doorschoot in allerlei (doods)bedreigingen. Klager is ook meermalen fysiek agressief geweest, bijvoorbeeld door met zijn vuist hard op ramen en muren te slaan en door een bestekbak door de keuken te gooien. De heftigheid en frequentie van klagers agressiviteit heeft niet alleen een zeer bedreigende indruk gemaakt op medepatiënten, maar ook op het personeel. Klager werd begin juli 2018 er van verdacht zijn ex-vriendin te hebben bedreigd via een mobiele telefoon. Tijdens zijn overbrenging naar een andere unit werd klager verbaal en fysiek zeer agressief.
In beroep schetst klager de achtergrond van het verloop van klagers tbs-maatregel vanaf april 2009. Klager wijst onder meer op de opgelopen vertragingen, de aanwijzingen uit de zorgconferentie omtrent het gebruik van cannabisthee of een gedoogbeleid die niet werden opgevolgd, het incident in FPC De Kijvelanden en de volgens klager te snel getrokken conclusies, de toegekende EVGB-status, de plaatsing van klager op de intensieve zorg afdeling, het niet toekennen van verlof en de problemen in de relatie. Klager heeft zijn overplaatsing naar FPC Dr. S. van Mesdag niet ervaren als een nieuwe start. Klager meent dat sinds het vertrek van het hoofd behandeling in de instelling het beleid en de bejegening richting hem zijn gewijzigd en verhard. Klager moet via medepatiënten aan softdrugs zien te komen, waardoor hij in een schimmig gebied komt met medepatiënten wat tot irritaties en incidenten kan leiden. In beroep is aan de orde de beslissingen tot afzondering, separatie en de afspraken omtrent het bezoek van klager. De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de instelling deze beslissingen in redelijkheid heeft kunnen nemen. De grondslag hiervoor vormen de in de stukken beschreven concrete gedragingen van klager. Doch ook indien deze beslissingen worden geplaatst in de bredere context van klagers verblijf in de instelling, zoals door partijen beschreven en hiervoor samengevat weergegeven, kunnen de bestreden beslissingen in stand blijven. Zij plaatsen de genomen beslissingen niet in een ander daglicht. Wat er ook zij van de oorzaken voor de moeizame samenwerking tussen klager en de instelling, voor een succesvolle behandeling is het noodzakelijk dat die samenwerking er wel is en blijft. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 17 juni 2019

 

            secretaris                                 voorzitter                   

 

 

 

 

 

Naar boven