Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2310/GA, 25 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2310/GA

betreft: [Klager]           datum: 25 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, gericht tegen een uitspraak van 26 november 2018 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juni 2019, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsman, mr. M. de Reus, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Als toehoorder was aanwezig mevrouw […], die als stagiaire mee was met de beroepscommissie. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel wegens werkweigering en onterechte ziekmeldingen (VU-2018-001484). De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 22,50 toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft bij binnenkomst in de p.i. Vught aangegeven op de afdeling hout te willen werken. Een dag later heeft hij aangegeven dat hij arbeidsongeschikt zou zijn, omdat hij buiten de inrichting een Wajong uitkering zou hebben ontvangen. In RSJ 23 februari 2018, 17/2321/GA, heeft de beroepscommissie overwogen dat de omstandigheid dat een gedetineerde buiten detentie geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard, niet per definitie betekent dat dit oordeel binnen detentie dient te worden nagevolgd. Klager is op 13 september 2018 in de p.i. Vught door de arts gezien en arbeidsgeschikt bevonden. Wel zijn naar aanleiding van het arbeidskundig rapport een aantal restricties gesteld. Klager heeft zich in een kort tijdsbestek een aantal keren ziekgemeld. In de huisregels zoals die destijds golden, stond dat een gedetineerde een briefje voor de medische dienst moet invullen als hij op de dag van ziekmelden de medische dienst wil consulteren. Klager heeft bij geen enkele ziekmelding een dergelijk briefje ingevuld. In geval van spoed schakelt het personeel de medische dienst in. Nu klager een aantal restricties heeft ten aanzien van de arbeid, heeft het personeel de medische dienst geraadpleegd met betrekking tot de ziekmelding van klager. De medische dienst heeft aangegeven dat klager met de klachten die hij had en waarvoor hij zich had ziekgemeld, gewoon kon werken. Hem is vervolgens in overleg met de medische dienst een rapport aangezegd. Het afdelingshoofd heeft klager op 17 september 2018, nadat klager zich had ziekgemeld, gesproken. In dat gesprek heeft klager aangegeven dat hij zich had ziekgemeld vanwege hoofdpijnklachten en dat hij de volgende dag wel naar de arbeid zou gaan. Het afdelingshoofd heeft het rapport in overleg met de directeur in afwachting daarvan aangehouden. Indien klager de gemaakte afspraak zou nakomen, zou het rapport komen te vervallen. Op 18 september 2018 heeft klager zich evenwel wederom ziekgemeld, als gevolg waarvan het rapport alsnog is afgehandeld. Uit het selectieadvies van 23 augustus 2018 volgt dat klager in alle andere inrichtingen waar hij heeft verbleven, aan de arbeid heeft deelgenomen en dat hij voor zover bekend geestelijk en lichamelijk gezond is. Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Als klager een disciplinaire straf krijgt opgelegd wegens werkweigering en onterechte ziekmeldingen, dient er een medisch oordeel te zijn dat van onterechte ziekmeldingen sprake is. Het feit dat klager op 13 september 2018 arbeidsgeschikt is bevonden, betekent niet dat hij op 17 of 18 september 2018 niet ziek kan zijn.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat – anders dan de beklagcommissie heeft overwogen – onweersproken is dat de medische dienst is geraadpleegd met betrekking tot klagers klachten. De medische dienst heeft klager op 13 september 2018 gezien en te kennen gegeven dat hij met de (hoofdpijn)klachten die hij had, geschikt was om arbeid te verrichten en daartoe zodoende ook verplicht was. Vervolgens heeft klager zich op 17 september 2018 weer met dezelfde klachten ziekgemeld. Er is op dat moment, zo heeft de directie toegelicht en door of namens klager niet weersproken, opnieuw contact geweest met de medische dienst, die heeft aangegeven dat klager met de klachten die hij heeft en die de medische dienst op 13 september 2018 reeds heeft beoordeeld, arbeid kan verrichten. Hem is toen in overleg met de medische dienst een rapport aangezegd. Na een gesprek met het afdelingshoofd die dag heeft klager toegezegd de volgende dag aan de arbeid te zullen gaan deelnemen en is besloten het rapport in afwachting daarvan aan te houden. Op 18 september 2018 heeft klager zich evenwel opnieuw ziekgemeld. De directeur heeft dit naar het oordeel van de beroepscommissie, gelet op het voorgaande, in redelijkheid kunnen aanmerken als werkweigering en klager daarvoor de bestreden disciplinaire straf kunnen opleggen. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard. De grondslag van de door de beklagcommissie aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te ontvallen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 25 juni 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven