Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0580/TA, 15 augustus 2000, beroep
Uitspraakdatum:15-08-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/580/TA

betreft: [klager] datum: 15 augustus 2000

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 31maart 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: de inrichting),

gericht tegen een uitspraak d.d. 27 maart 2000 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de inrichting, gegeven op een klacht van

[...], verder klager te noemen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 juli 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen „Nieuw Vosseveld“ te Vught, zijn gehoord klager en namens het hoofd van de inrichting de heer [...], juridisch medewerker, en de heer[...], afdelingshoofd. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de inbeslagneming van een telefoon- en een winkelkaart en de weigering van het hoofd van de inrichting de saldi van deze kaarten te doen bijschrijven op klagers rekening-courant bij de inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
2.1. Het standpunt van het hoofd van de inrichting
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt, luidende als volgt. Klager heeft buiten medeweten van het afdelingshoofd van een toenmalige medeverpleegde op ofomstreeks de dag van diens vertrek uit de kliniek een winkel- en een telefoonkaart geschonken gekregen, met een batig saldo van tezamen omstreeks ƒ. 63,--. De kliniek beschouwt deze transactie als onderlinge handel tussenverpleegden. Ingevolge artikel 8.5.3. van de huisregels is zodanige handel slechts mogelijk na toestemming van het afdelingshoofd. De betrokken verpleegden beschikten niet over toestemming van het afdelingshoofd voor de voormeldeschenking. De kaarten zijn onder klager in beslag genomen bij gebreke van de genoemde toestemming. Klagers verzoek het genoemde saldo op zijn rekening-courant bij te schrijven is niet ingewilligd, daar het saldo diende te wordenaangewend ter vereffening van een schuld van de medeverpleegde aan de kliniek. Het hoofd van de inrichting was tot deze vereffening bevoegd. Hij beheerde de rekening-courant van de medeverpleegde.
Voorts is in het beroepschrift aangegeven dat de beklagcommissie is voorbijgegaan aan het feit dat klager de voormelde huisregel kende. De beklagcommissie heeft verder overwogen dat de sociotherapeut die de kaarten onder klager inbeslag nam een concrete toezegging tot storting van het saldo op klagers rekening heeft gedaan, op grond waarvan klager er op mocht vertrouwen dat die storting zou volgen. Het hoofd van de inrichting is het met deze zienswijze nieteens. Gelet op de door de sociotherapeut gebruikte bewoordingen, die een voorbehoud inhouden, kan van een concrete toezegging niet worden gesproken. Van een bij klager gewekt vertrouwen kan daarom ook geen sprake zijn. Het beklag isdan ook ten onrechte gegrond verklaard.
Ter zitting is informatie verstrekt over het in de inrichting geldende telefoon- en winkelkaartensysteem. Aan het standpunt van het hoofd van de inrichting is voorts het volgende toegevoegd.
De sociotherapeut heeft onlangs aan het afdelingshoofd verklaard dat hij bij het opvragen van de kaarten aan klager naar aanleiding van diens verzoek tot bijschrijving van het desbetreffende saldo op zijn rekening-courant tegenklager heeft gezegd: „Het lijkt me geen probleem. Ik zal het uitzoeken.“ Het afdelingshoofd vond de transactie wel een probleem en heeft de genoemde mededeling teruggedraaid.

2.2. Het standpunt van klager
Klager heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Hij heeft de kaarten zonder tegenprestatie gekregen van een medeverpleegde die plotseling naar huis mocht. De medeverpleegde heeft desgevraagd aan sociotherapeut [...]verklaard dat hij de kaarten aan klager had gegeven. De sociotherapeut vroeg vervolgens klager naar de kaarten. Klager heeft de kaarten aan de sociotherapeut gegeven nadat deze had gezegd: „Ik zorg dat het morgen op jouw rekeningstaat.“ De desbetreffende medeverpleegde was daarbij aanwezig. Er is geen enkel voorbehoud gemaakt door de sociotherapeut. De beklagcommissie heeft daarom juist beslist. Klager wenst niet de dupe te worden van een fout van desociotherapeut. Klager heeft er niets mee te maken dat de medeverpleegde een schuld aan de kliniek had. Klager wist wel van die schuld. De medeverpleegde zou die schuld vereffenen nadat hem toekomend passantengeld zou zijnuitbetaald.

3. De beoordeling
Vaststaat dat een medeverpleegde, in verband met zijn vertrek uit de inrichting, zijn vorderingsrechten op de inrichting uit hoofde van de positieve saldi op een telefoonkaart en een winkelkaart om niet heeft willen overdragen opklager en klager deze kaarten in handen heeft gegeven.
Krachtens artikel 83, eerste en tweede lid, Boek III van het Burgerlijk Wetboek is een vorderingsrecht overdraagbaar, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet, en kan de overdraagbaarheid door eenbeding tussen de schuldeiser en de schuldenaar worden uitgesloten.
Krachtens huisregel 8.5.3. van de kliniek is handel tussen verpleegden, waaronder begrepen schenking van goederen en, naar valt aan te nemen: ook rechten, slechts toegestaan na verkregen toestemming van het afdelingshoofd.
Aannemelijk is dat klager deze huisregel kende.
Gelet op de hiervoor vermelde regelingen - in onderling verband en samenhang beschouwd - zijn de desbetreffende kaarten op naam van de medeverpleegde, die een vordering op de inrichting belichamen, naar het oordeel van deberoepscommissie zonder toestemming van het afdelingshoofd niet overdraagbaar.
Vaststaat dat het afdelingshoofd geen toestemming heeft verleend voor de onderhavige transactie. Deze is derhalve niet op rechtsgeldige wijze tot stand gekomen en kan daarom niet het door de betrokken verpleegden beoogderechtsgevolg hebben.
Wat er ook zij van de al dan niet voorwaardelijke toezegging van de sociotherapeut omtrent een storting van de desbetreffende saldi op klagers rekening-courant,
de sociotherapeut was niet bevoegd de desbetreffende transactie toe te staan. Klager kan daarom geen recht ontlenen aan de beweerde door de sociotherapeut gedane mededelingen. Van een rechtens te honoreren verwachting kan geensprake zijn, aangezien deze verwachting gebaseerd is op een vergissing (indien zou moeten worden aangenomen dat de sociotherapeut een onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan).
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, dr. E. Rood-Pijpers en dr. M. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 15 augustus 2000.

secretaris voorzitter

nummer: 00/580/TA

betreft : [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 7 juli 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Nieuw Vosseveld" teVught.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg
leden: dr. E. Rood-Pijpers en dr. M. Smit.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. C.F. Swart-Babbé.

Gehoord zijn klager en namens het hoofd van de heer [...], juridisch medewerker bij de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek en de heer [...], afdelingshoofd bij deze inrichting.

Namens het hoofd van de voormelde inrichting is aan het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd.
De telefoonkaart en de winkelkaart blijven eigendom van de kliniek en gelden specifiek in de kliniek. De kaarten zijn op naam gesteld en kunnen worden opgeladen. Voor de winkelkaart geldt een waarborgsom ad ƒ. 15,--. Uit de kliniekvertrekkende verpleegden krijgen in beginsel de waarborgsom terug. Voor de telefoonkaart geldt geen waarborgsom; wel wordt ƒ. 25,-- in rekening gebracht bij verlies van de kaart. Op de telefoonkaart zijn gescreende telefoon-nummersvoorgeprogrammeerd.
De sociotherapeut heeft onlangs aan het afdelingshoofd verklaard dat hij bij het opvragen van de kaarten aan klager naar aanleiding van diens verzoek tot bijschrijving van het desbetreffende saldo op zijn rekening-courant aan klagerheeft gezegd: „Het lijkt me geen probleem. Ik zal het uitzoeken.“ Het afdelingshoofd vond de transactie wel een probleem en heeft de genoemde mededeling teruggedraaid.

Klager heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Hij heeft de kaarten zonder tegenprestatie gekregen van een medeverpleegde die plotseling naar huis mocht. De medeverpleegde heeft desgevraagd aan sociotherapeut [...] verklaard dat hij de kaarten aan klager had gegeven. Desociotherapeut vroeg vervolgens klager naar de kaarten. Klager heeft de kaarten aan de sociotherapeut gegeven nadat deze had gezegd: „Ik zorg dat het morgen op jouw rekening staat.“ De desbetreffende medeverpleegde was daarbijaanwezig. Er is geen enkel voorbehoud gemaakt door de sociotherapeut. De beklagcommissie heeft daarom juist beslist. Klager wenst niet de dupe te worden van een fout van de sociotherapeut. Klager heeft er niets mee te maken dat demedeverpleegde een schuld aan de kliniek had. Klager wist wel van die schuld. De medeverpleegde zou die schuld vereffenen nadat hem toekomend passantengeld zou zijn uitbetaald.

secretaris voorzitter

Naar boven