Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0192/TA, 1 augustus 2000, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/192/TA

betreft: [klager] datum: 1 augustus 2000f

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 17februari 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.A. Roodhof, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 9 februari 2000 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de Dr. S. van Mesdagkliniek (verder te noemen: de inrichting) te Groningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager en zijn raadsman hebben te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van de gelegenheid het beroep mondeling toe te lichten ter zitting van de beroepscommissie van 20 april 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen(p.i.) „Zutphen“ te Zutphen.
Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen, heeft zijn standpunt nader schriftelijk toegelicht en heeft aanhouding van de mondelinge behandeling gevraagd. Hetaanhoudingsverzoek is afgewezen.
De beroepscommissie heeft het verplegings- en behandelingsplan van klager opgevraagd en heeft nadere informatie gevraagd aan en verkregen van het hoofd van de inrichting omtrent diens inzicht in de afschrijvingen van klagersbankrekening. Zij heeft de raadsman in de gelegenheid gesteld te reageren op de nadere schriftelijke toelichting en informatie van het hoofd van de inrichting.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het moeten inleveren van klagers bankpasje tijdens verblijf in de inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
2.1. Het standpunt van klager
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt
-zakelijk weergegeven- als volgt toegelicht.
Klager heeft een bankrekening buiten de inrichting. Hij is niet onder bewind of curatele gesteld en dient derhalve vrijelijk over zijn banksaldo te kunnen beschikken, onder meer middels het bankpasje. Het in bezit hebben van zijnbankpas is te meer van belang in de huidige fase van klagers behandeling.
Klager geniet onbegeleide verloven. Hij verblijft verscheidene dagen per week buiten de kliniek, voor zijn studie, zijn werk en voor overige verloven. Hiervoor dient hij te reizen naar zijn werkgever, zijn partner die op ruimeafstand van de kliniek woont, als ook naar zijn school te Zwolle.
De bankrekening waarop de onderhavige bankpas betrekking heeft, wordt door klager aangehouden, zonder dat de kliniek erop toeziet welke bedragen worden bij- en afgeboekt. De kliniek heeft hierop feitelijk geen enkel zicht. Het moetderhalve volstrekt onzinnig worden geacht dat klager zijn bankpas bij terugkeer in de inrichting moet inleveren, en wanneer hij op verlof gaat weer in ontvangst mag nemen nadat hij heeft aangegeven waarvoor de pas zal wordengebruikt. Klager heeft onder protest aan de door de inrichting beoogde handelwijze meegewerkt, om zijn verloven niet op het spel te zetten.
Het hoofd van de inrichting baseert de bestreden beslissing ten onrechte op artikel 45 van de BVT jo. art 40 Reglement Verpleging Terbeschikkinggestelden (RVT) over het beheer van het „eigen geld“ van de verpleegde en op artikel4.1.4. van de huisregels van de kliniek, waarin is bepaald dat de patiënten geen waardepapieren in hun bezit mogen hebben. Een bankpas is geen waardepapier en in dit geval gaat het niet om het eigen geld, dat de verpleegde bijbinnenkomst in de inrichting bij zich had of later in zijn bezit heeft gekregen en op de rekening-courant bij de inrichting is gestort. Het beheer van het hoofd van de inrichting strekt zich slechts uit over het geld van klager datop zijn rekening-courant bij de inrichting is gestort en niet over geld op een bankrekening.
Het hoofd van de inrichting heeft voorts niet gemotiveerd waarom een extra controle op klagers financiële handel en wandel noodzakelijk is.
De bestreden beslissing, die impliceert dat klager feitelijk niet meer zelfstandig over zijn geld kan beschikken, is een te ruime toepassing van het begrip beheer in artikel 40, tweede lid, RVT en levert een schending op van debeginselen van de terbeschikkingstelling. Bij schrijven van 28 juni 2000 heeft de raadsman nog aangevoerd dat de kliniek onzorgvuldig heeft gehandeld door klager niet te wijzen op de mogelijkheid ontheffing te vragen voor het in deinrichting bezitten van een bankpasje.

2.2. Het standpunt van het hoofd van de inrichting
Namens het hoofd van de inrichting is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Zakelijk weergegeven is het volgende aangevoerd.
Het bezit van een bankpasje is binnen de inrichting in beginsel verboden. Dit verbod is gebaseerd op artikel 44 BVT jo. huisregel 4.1.4., betreffende het verbod van het bezit van waardepapieren. Het bezit van een bankpasje kan deorde en veiligheid in gevaar brengen daar het kan worden gebruikt als handelswaar of pressiemiddel. De verpleegde kan via de divisieleiding vragen te zijnen behoeve een uitzondering op de voormelde algemene regel te maken. Eenzodanig verzoek kan worden ingewilligd indien met de verpleegde duidelijke afspraken zijn te maken over zijn financiën. Daar waar open over deze zaken gesproken kan worden en over en weer voldoende vertrouwen is, kan met mindertoezicht toe, dan wanneer dit niet het geval is.
Klager heeft niet gevraagd om bij wijze van uitzondering tijdens verblijf in de inrichting zijn bankpas bij zich te mogen houden.
Hij heeft gelet op het voorgaande niet het recht om zijn bankpasje binnen de inrichting bij zich te houden en dient daarom alsnog niet ontvankelijk te worden verklaard in het beklag.
Mocht het tot inhoudelijke beoordeling komen dan is voorts van belang dat het beheer van gelden van verpleegden in artikel 45 BVT jo. artikel 40 RVT aan het hoofd van de inrichting is opgedragen. Het beheer op grond van artikel 40RVT kan inhouden dat een verpleegde wordt ingeperkt ten aanzien van het gebruik van zijn geldmiddelen. Indien het binnen de kliniek bekend is dat een bewoner buiten de kliniek over financiële middelen beschikt, zal de kliniekdaarmee rekening moeten houden in de behandeling en de verpleegde met betrekking tot zijn financiën dienen te begeleiden.
Bovendien kunnen aan het verlenen van verlof voorwaarden worden verbonden, zoals het geven van inzicht door de verpleegde in zijn financiële handel en wandel. In geval van klager geldt de verlofvoorwaarde dat meer inzicht in zijnfinanciën noodzakelijk wordt geacht, daar hij tijdens zijn verlof handelsactiviteiten ontplooit, te weten reparatiewerkzaamheden en aan- en verkoop van apparatuur. Ook geldt de verlofvoorwaarde dat klager zich aan afspraken met deinrichting dient te houden.
Desgevraagd heeft het hoofd van de inrichting nader toegelicht dat er geen sprake is van controle door de inrichting van afschriften van klagers bankrekening.
Er was en is voor de kliniek geen aanleiding om te veronderstellen dat klager financiële problemen had of heeft. Klager voert inmiddels zelf het volledige beheer over zijn financiën. Zijn financiën vormen nog wel regelmatig kort eenonderwerp van gesprek tussen klager en zijn vaste begeleider. Alleen op deze wijze wordt inzicht in klagers financiële situatie verkregen.

3. De beoordeling
Het beklag betreft de schending van het klager naar burgerlijk recht toekomende recht zijn bankpas in zijn bezit te houden. Dit onderwerp valt onder het bereik van artikel 56, eerste lid onder e, BVT en is derhalve beklagwaardig.

Vast staat dat klager ruime mogelijkheden heeft van onbegeleid verlof. Hij dient per week een dag en een avond in de inrichting aanwezig te zijn voor het naleven van verplichtingen en het nakomen van afspraken. Hem is deverplichting opgelegd bij terugkeer van verlof zijn bankpas in te leveren. Deze wordt hem bij de aanvang van een volgend verlof overhandigd, nadat hij inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. In klagers verlofplan isopgenomen dat hij zich dient te houden aan afspraken. Uit de toelichting van het hoofd van de inrichting blijkt dat het geven van inzicht in zijn financiële situatie is gerelateerd aan klagers specifieke werksituatie tijdens zijnverloven.

In artikel 44, eerste lid, BVT is bepaald - voorzover van belang - dat de verpleegde, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid van dit artikel te stellen beperkingen, het recht heeft hem toebehorendevoorwerpen bij zich te hebben.
Krachtens het tweede lid van dit artikel kan in de huisregels worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de inrichting of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien dit bezit een gevaar kan opleverenvoor - voorzover hier van belang - de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Voorts kan het hoofd van de inrichting op grond van het derde lid van dit artikel bepalen dat een verpleegde een hem toebehorend voorwerp, niet behorende tot de soorten voorwerpen als bedoeld in het tweede lid, niet bij zich maghebben, indien dit noodzakelijk is met het oog op - voorzover hier van belang - de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting.

Bij de ten tijde van indiening van het beklag van toepassing zijnde huisregels van de kliniek heeft het hoofd van de inrichting in artikel 4.1.4. - onder meer - bepaald dat de verpleegde waardepapieren dient in te leveren. Deverpleegde mag deze alleen zelf in zijn bezit hebben als dit geen gevaar oplevert voor de orde en veiligheid binnen de kliniek en als de divisieleiding hiervoor toestemming heeft gegeven.

Het hoofd van de inrichting beschouwt de bankpas als een waardepapier en heeft klager met toepassing van - onder meer - huisregel 4.1.4. verboden de pas tijdens verblijf in de inrichting bij zich te houden. Het bezit van eenbankpas binnen de inrichting wordt in strijd met de orde en veiligheid geacht, omdat de pas als handelswaar en als pressiemiddel kan worden gebruikt. De beroepscommissie kan het hoofd van de inrichting hierin volgen.
Onweersproken is dat klager niet heeft gevraagd voor hem een uitzondering op deze huisregel te maken en hem het bezit van het pasje toe te staan.

De beroepscommissie concludeert uit het hiervoor overwogene dat klager met toepassing van het tweede lid van artikel 44 BVT in verbinding met artikel 4.1.4. van de huisregels van de kliniek kon worden beperkt in het recht de bankpastijdens verblijf in de inrichting onder zich te houden. De beslissing daartoe kan naar haar oordeel, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk worden geacht.

Het voorgaande impliceert dat klager de bankpas eerst weer in zijn bezit kan krijgen bij verlof. De beslissing om klager het bezit van zijn bankpas dan weer toe te staan, nadat hij inzicht heeft gegeven in zijn financiëleomstandigheden, kan evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Uit klagers verlofplan vloeit immers voort dat hij, wil hij op verlof kunnen gaan, is gehouden te voldoen aan de daarin gestelde verlofvoorwaarden. Daaronderis begrepen het geven van inzicht, middels een mondeling contact van klager met een medewerker van de inrichting, in zijn financiële situatie, welke is gerelateerd aan zijn specifieke werksituatie tijdens verlof. Deze wijze vancontrole op klagers financiën wordt nog nodig geoordeeld in het kader van het afbouwen van de verbondenheid van klager met de kliniek en het op zichzelf leren staan. Van controle van afschriften van klagers bankrekening is geensprake.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, prof.dr. L.A.J.M. van Eck en mr. G.J. te Loo, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 1 augustus 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven