Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3523/GV, 12 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3523/GV

betreft: [klager]                                                           datum: 12 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Wortel, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 26 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking omdat zijn partner op dat moment zwanger is en op korte termijn zou gaan bevallen. Het betreft hun eerste kind en daarom wenst klager graag bij de bevalling aanwezig te zijn. De aanstaande moeder ervaart veel stress, hetgeen niet goed is voor de gezondheid van het nog ongeboren kindje. Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van veertien dagen in afwachting van de bevalling, waarna klager zich daags na de bevalling zal melden bij de inrichting. Het advies van het Openbaar Ministerie (OM) dat positief luidt mits de beweerde band zou worden aangetoond, bevreemdt klager nu klager op dit moment in detentie verblijft vanwege de veroordeling voor een tweetal feiten, te weten de mishandeling en bedreiging van zijn levensgezel/-partner. Uit de tenlastelegging blijkt daarom reeds dat sprake is van een affectieve relatie tussen klager en zijn partner. Daarnaast blijkt uit de bijlage bij het ingediende verzoek eveneens dat klager de vader is van het nog ongeboren kind. Niet alleen blijkt reeds uit voorgaande gegevens dat klager en zijn partner een relatie hebben en dat hij de vader is van het ongeboren kind, dit blijkt ook uit het feit dat klagers partner namens hem  het verzoek heeft ingediend. Uit het dossier blijkt voldoende dat klager en zijn partner een relatie hebben met elkaar, zodat het verzoek ten onrechte is afgewezen. Voor zover namens de Minister is aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden omdat verzocht was om strafonderbreking om bij de bevalling aanwezig te zijn, wordt opgemerkt dat dit onverlet laat dat klager graag zijn nieuwgeboren kind zo spoedig mogelijk wenst te zien, zodat hij om die reden ontvankelijk is in beroep. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Uit een brief van de gynaecoloog van klagers partner blijkt dat zij op zondag 28 april 2019 is ingeleid. De reden voor klager om strafonderbreking aan te vragen was het aanwezig zijn bij de bevalling. Derhalve is het belang bij inhoudelijke behandeling van het beroep komen te ontvallen. Op klagers verzoek tot strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers aanvraag, omdat de beweerde band niet vast is komen te staan. Klager heeft niet samengewoond met zijn partner op het adres dat als bewijsstuk is overgelegd.

Het OM heeft positief geadviseerd, mits de beweerde band wordt aangetoond. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager onderging een vervangende hechtenis taakstraf van 28 dagen, wegens bedreiging en mishandeling. Klager is op 18 mei 2019 in vrijheid gesteld. Namens klager is op 21 april 2019 verzocht om strafonderbreking voor de duur van veertien dagen om aanwezig te kunnen zijn bij de bevalling van zijn partner. Het verzoek is afgewezen, omdat de beweerde band met klagers partner niet vast is komen te staan. Uit het dossier volgt dat klagers partner op 28 april 2019 is ingeleid. Namens klager is in beroep aangevoerd dat hij ontvankelijk is in zijn beroep omdat hij zijn nieuwgeboren kind zo spoedig mogelijk wenst te zien. De beroepscommissie laat dit onderdeel buiten beschouwing, nu dit buiten de omvang van het initiële verzoek tot strafonderbreking valt. Bovendien is klager inmiddels in vrijheid gesteld. Voor strafonderbreking geldt dat op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling deze kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder, voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner en voor de gevallen bedoeld in de artikelen 23 en 24. Het bepaalde in artikel 22, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. In artikel 1, aanhef en onder i, van de Regeling is bepaald dat onder levenspartner wordt verstaan: de echtgenoot van de gedetineerde, alsmede de persoon met wie een aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden daterende van voor de aanvang van de detentie. Uit het dossier volgt dat onderzoek is verricht naar de overgelegde huurovereenkomst. Hieruit is gebleken dat klager nooit ingeschreven is geweest op het adres. Nu ook niet op andere wijze is aangetoond dat dat klager met zijn vriendin een duurzaam samenlevingsverband onderhoudt daterend van voor zijn detentie, is naar het oordeel van de beroepscommissie niet vast komen te staan dat sprake is van een levenspartner in de zin van artikel 1, aanhef en onder i van de Regeling. De stelling van klager dat hij is veroordeeld voor de mishandeling van zijn levensgezel, kan de beroepscommissie niet volgen. Uit het arrest van het hof van 19 september 2018 volgt immers dat het hof niet bewezen heeft verklaard dat sprake was van een levensgezel als bedoeld in artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van het voorgaande is de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking niet onredelijk of onbillijk

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 12 juni 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven