Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3259/GV, 12 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3259/GV

betreft: [klager]                                                           datum: 12 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verzoekt om strafonderbreking voor veertien dagen om zijn echtscheiding te regelen. De Minister stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onvoldoende is onderbouwd. Hiertoe heeft klager een verklaring van zijn moeder en de imam overgelegd. Zijn aanwezigheid is noodzakelijk om financiële zaken te regelen, een omgangsregeling met betrekking tot zijn minderjarige kinderen vast te stellen en volgens Sjiitisch-islamitische gebruiken het huwelijk te ontbinden. Namens de Minister wordt verwezen naar de bestreden beslissing. De in beroep ingebrachte stukken leiden niet tot een ander oordeel. Uit de brief van klagers moeder blijkt niet van een noodzaak om in dit geval strafonderbreking te verlenen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat de problemen die klager ervaart, inherent aan zijn detentie zijn en de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking niet is aangetoond. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Maastricht ziet geen reden voor strafonderbreking. De reclassering heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klagers aanwezigheid noodzakelijk is om een aantal privézaken af te handelen. Deze privézaken hebben invloed op het welzijn van zijn toekomstige ex-partner en kinderen. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager en diens raadsman wensen in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaren met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van een jaar te ondergaan, in verband met de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 11 oktober 2024. Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 35 van de Regeling wordt bij het bepalen van de duur van de strafonderbreking rekening gehouden met de omstandigheden van het geval. De strafonderbreking duurt minimaal twee etmalen en maximaal drie maanden. Klager verzoekt om strafonderbreking voor veertien dagen om zaken rondom de echtscheiding van zijn partner te regelen. Volgens klager zorgen de slechte verstandhouding tussen hem en zijn partner en de spanningen omtrent de echtscheiding ervoor dat hij zijn minderjarige kinderen niet (regelmatig) ziet. Blijkens het reclasseringsadvies van 8 februari 2019 is het recidiverisico ingeschat als gemiddeld, omdat klager is gerecidiveerd. Het risico op geweldsrecidive, het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden en het risico op letselschade zijn ingeschat als laag. In dit advies is ook vermeld dat zich bij eerder aan klager verleende vrijheden geen problemen hebben voorgedaan en dat klager tijdens de huidige detentieperiode nooit disciplinair is gestraft. Volgens klager heeft hij zonder succes geprobeerd een aantal zaken vanuit de inrichting af te handelen. Tegen deze achtergrond en gelet op de noodzaak van zijn aanwezigheid bij het afhandelen van een aantal privézaken, adviseert de reclassering positief ten aanzien van klagers verzoek om strafonderbreking. Naar het oordeel van de beroepscommissie is echter de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onvoldoende aannemelijk geworden. Mede gelet op de einddatum van klagers detentie is de door klager opgegeven reden onvoldoende zwaarwegend voor het verlenen van verlof. Hierbij heeft de beroepscommissie de adviezen van de vrijhedencommissie en de officier van justitie in aanmerking genomen. De beslissing van de Minister kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 12 juni 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven