Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2883/GA, 16 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:16-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2883/GA

betreft: [klager]           datum: 16 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.W.J. Faber, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 februari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Vught, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman, mr. H.M.W. Daamen, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing 7 december 2018 het reeds aan klager verleende algemeen verlof in te trekken wegens het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres, voor zover dit verlof de duur van een dag overschrijdt (VU-2018-002123). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.
Klager verzoekt om algemeen verlof teneinde zijn oude woning leeg te ruimen. Aangezien geen sprake is van een gewijzigde omstandigheid in de zin van artikel 18 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling), is het onbegrijpelijk dat het verlof gedeeltelijk is ingetrokken. Dit is pas een dag voor het verlof aan klager meegedeeld. Daardoor kon hij geen nieuw verlofadres vinden. Klagers begeleider heeft destijds bij de politie te kennen gegeven dat klager niet op het door hem opgegeven verlofadres kon overnachten. Hoewel klager vanaf het begin heeft gezegd dat hij tijdens de nachtelijke uren niet op het verlofadres kon verblijven, is aan hem algemeen verlof toegekend voor zestig uren. Daarnaast had klager ook op andere wijze tegemoet kunnen worden gekomen. Zo had het verlof kunnen worden verleend voor twee dagen, met uitzondering van de nachten. Het beperken van het verlof tot een dag heeft klager veel ongemak opgeleverd, omdat hij reeds met zijn begeleider afspraken had gemaakt en voor de opslag van zijn spullen uit de woning een garage had gehuurd. Verder wordt de aanvaardbaarheid van het verlofadres volgens jurisprudentie van de beroepscommissie bepaald door de woning, in relatie tot de omgeving en de bewoners (zie bijvoorbeeld RSJ 19 juli 2012, 12/1750/GV en RSJ 11 augustus 2015, 15/2206/GV). Hiervan is geen sprake, nu klager niet op het verlofadres kon verblijven vanwege problemen rondom de verzekering. Dergelijke problemen kunnen klager niet worden verweten. Klager verzoekt een tegemoetkoming van € 25,=. De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Door en namens klager is verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek, wegens diefstal. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van in totaal 51 dagen te ondergaan, evenals een vervangende hechtenis van twee dagen, wegens het niet (naar behoren) verrichten van een taakstraf. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 29 mei 2019. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verlofaanvraag. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Artikel 4, aanhef en onder j, van de Regeling bepaalt dat verlof wordt geweigerd, indien een aanvaardbaar verlofadres ontbreekt. Op grond van artikel 18 van de Regeling kan de directeur in verband met gewijzigde omstandigheden een reeds verleend algemeen verlof of het daarvan nog resterende gedeelte intrekken, naar een ander tijdstip verplaatsen of er nadere voorwaarden aan stellen. Blijkens de toelichting op dit artikel kan bij de gewijzigde omstandigheden worden gedacht aan na verlening of zelfs na aanvang van het verlof ontstane weigeringsgronden, zoals wijzigingen in de thuissituatie. Omdat de aard van de reactie samen dient te hangen met de aard van de gewijzigde omstandigheden, zal een beslissing tot wijziging van het verlof moeten worden gemotiveerd. Klager betwist dat sprake is van een onaanvaardbaar verlofadres. Klager stelt dat evenmin sprake is van gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 18 van de Regeling.

Bij beslissing van 5 december 2018 is aan klager algemeen verlof voor zestig uren verleend. De directeur heeft dit verlof echter ingetrokken voor zover het verlof de duur van een dag overschrijdt, vanwege het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres. Het door klager opgegeven verlofadres is (alsnog) niet in orde bevonden, omdat klager tijdens de nachtelijke uren niet op dit adres kon verblijven. Nu het algemeen verlof (aanvankelijk) voor zestig uur, met inbegrip van de nachtelijk uren, is verleend, heeft de directeur het verlofadres in redelijkheid kunnen aanmerken als onaanvaardbaar in de zin van artikel 4, aanhef en onder j, van de Regeling. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat eerst bij het overhandigen van de beslissing van 5 december 2018 bleek dat klager niet op het verlofadres kon overnachten. Nadien is klager de mogelijkheid geboden een nieuw verlofadres te vinden, maar dit is hem niet gelukt. De beroepscommissie acht het aannemelijk dat de directeur niet tot de beslissing was gekomen om algemeen verlof voor zestig uur te verlenen, indien hij ten tijde van het nemen van die beslissing op de hoogte was geweest van het feit dat klager niet over een aanvaardbaar verlofadres beschikte. Deze – voor de directeur – nieuwe omstandigheid rechtvaardigt dan ook de beslissing het reeds aan klager verleende verlof te beperken tot een dag. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat de hierboven beschreven gang van zaken voor klager veel ongemak heeft opgeleverd, kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder j van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd, met wijziging van gronden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 16 mei 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven