Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2076/GM en R-18/2162/GM, 12 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummers:        R-18/2076/GM en R-18/2162/GM

betreft: [klager]            datum: 12 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts/-psychiater verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, alsmede van de overige stukken, waaronder de verslagen van 15 oktober 2018 en 5 november 2018 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 14 mei 2019, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord klagers raadsman mr. M.M. Rietveldt. Klager heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.   De inrichtingsarts/-psychiater van de p.i. Leeuwarden is niet ter zitting verschenen.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van de beroepen

De klachten, zoals neergelegd in de verzoeken om bemiddeling aan de medisch adviseur van 7 september 2018 en 26 september 2018, betreffen:

a.         de omzetting van klagers medicatie Ritalin naar Concerta en

b.         (de communicatie over) het stopzetten van de verstrekking van temazepam.

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Door en namens klager zijn de klachten als volgt toegelicht.

a. Klager heeft nooit aangegeven tevreden te zijn over Concerta met vertraagde afgifte. Hij wil graag dat de omzetting wordt teruggedraaid omdat zijn stoelgang erdoor van slag is en hij last heeft van brandend maagzuur. Voorheen kreeg hij 90 mg. methylfenidaat, driemaal daags drie 10 mg. tabletten. Dit werkte perfect. Het is niet netjes dat de wijziging van de medicatie niet is aangekondigd of is geëvalueerd.

b. De chronologische volgorde van het verhaal van de medisch adviseur klopt niet. Het afbouwen is niet vooraf met klager besproken. Het betreffende consult was op 12 september 2018 en het afbouwen is die dag ook begonnen. Op 20 september 2018 heeft klager aangegeven dat het niet goed met hem ging in verband met herbelevingen en PTSS. De stelling van de medisch adviseur dat het stopzetten van temazepam wel met hem is besproken maar dat klager dit niet helemaal goed zou hebben gehoord omdat hij net van de kaakchirurg kwam en pijn had, is onjuist. Het consult met de kaakchirurg was op 26 oktober 2018, twee weken na het afbouwen. Klager was prima aanspreekbaar. Hij heeft een maand moeten wachten voordat er een alternatief is geboden en niet een week zoals de medisch adviseur stelt. De informatie waarop de adviezen van de medisch adviseur zijn gebaseerd, klopt niet. Klager voelt zich zwaar benadeeld. Klager heeft veel last van pijn. Hij heeft ernstige traumatische ervaringen ondergaan in militaire dienst en heeft ’s nachts last van herbelevingen. Dit is in detentie verergerd. Vanaf 13 september 2018 tot en met 7 november 2018 heeft hij extra last gehad van PTSS doordat hij niet wist waar hij aan toe was en geen stabiel recept had voor medicatie. Klager verblijft sinds 18 januari 2019 in de locatie Norgerhaven en krijgt in verband met zijn bloeddruk sinds 12 maart 2019 weer zijn oude medicatie.

Door de inrichtingsarts/-psychiater is het volgende standpunt ingenomen.

Uit klagers medische gegevens blijkt dat hij in de vorige inrichting 20 mg. temazepam gebruikte. Het streven is de landelijke richtlijnen te volgen op het gebied van farmacotherapie. Dit is van meet af aan met klager gecommuniceerd. Op 21 augustus 2018 is klager besproken in het psycho medisch overleg (PMO) en is met klager over de afbouw van temazepam gesproken. Genoteerd is dat over twee weken de afbouw zou worden ingezet. Op 4 september 2018 heeft de psychiater een intake met klager gehad in verband met zijn PTSS en is met hem het beleid met betrekking tot benzodiazepinen en methylfenidaat besproken en is uitleg gegeven over het beleid. Op 19 september 2018 is klager eveneens uitleg gegeven over het beleid. In overleg met de inrichtingsarts is de afbouw doorgezet. Gezocht is naar de meest optimale behandeling voor klagers complexe problematiek. Klager heeft tijdens de intake en de vervolgconsulten regelmatig uitleg gekregen van de medewerkers van de medische dienst en de inrichtingspsychiater over het gewenste beleid met betrekking tot benzodiazepinen en ADHD. Klager bleek op de hoogte te zijn van de informatie en gaf er blijk van de inhoud te begrijpen. Zijn vragen zijn beantwoord. Nadat per 27 september 2018 is gestopt met temazepam is met ingang van 23 oktober  2018 gestart met zoplicon (7,5 mg). Dit is na slaapobservatie geschied. De afbouw is gedoseerd en zorgvuldig verlopen. In de weken daarna gaf klager aan dat zoplicon goed beviel. Met betrekking tot klagers PTSS was het zoeken naar een balans tussen de wens van klager en hetgeen intern in de p.i., in overleg met ketenpartners, mogelijk is. Klager was terughoudend in het spreken over zijn trauma. Klager is regelmatig gezien. Wekelijks is zijn situatie in het PMO geëvalueerd.

3.         De beoordeling

Uit de stukken, waaronder klagers medisch dossier, en de behandeling ter zitting blijkt het volgende:

a. Aan klager is in plaats van Ritalin Concerta voorgeschreven. Ritalin en Concerta bevatten beide methylfenidaat als werkzame stof. Bekend is dat er aanwijzingen zijn dat Concerta een minder groot roeseffect heeft dan Ritalin, waardoor Concerta mogelijk minder verslavend is dan Ritalin. In penitentiaire inrichtingen geldt het beleid om bij voorkeur Concerta voor te schrijven. Ook in het Farmacotherapeutisch Kompas wordt de voorkeur gegeven aan Concerta boven Ritalin. Volgens het Kompas is er geen verschil in de werkzaamheid en de bijwerkingen van Concerta respectievelijk Ritalin aangetoond. Niet aannemelijk is dat klager last heeft (gehad) van bijwerkingen die Concerta wel en Ritalin niet zou hebben.

b. Binnen de penitentiair inrichtingen wordt het beleid gehanteerd om het gebruik van  verslavende medicamenten zoals benzodiazepinen af te bouwen indien voor het gebruik geen medische indicatie aanwezig is. Uit de inlichtingen van de inrichtingspsychiater komt naar voren dat er voor het gebruik van die benzodiazepinen door klager geen aanwijsbare medische indicatie bestond.

Uit de toelichting van de inrichtingspsychiater en klagers medisch dossier volgt dat het in de inrichting gevoerde medicatiebeleid ten aanzien van methylfenidaat en benzodiazepinen regelmatig door de inrichtingspsychiater en de medische dienst met klager is besproken, aan hem is uitgelegd en dat klager er blijk van gaf het beleid te begrijpen. De beroepscommissie is van oordeel dat voormeld handelen door en namens de inrichtingsarts/-psychiater als vermeld onder a. en b. zorgvuldig is geweest en niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. De beroepen zullen derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 juni 2019.                     

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven