Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1185/GA, 12 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1185/GA

betreft: [klager]                                               datum: 12 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Iwema, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 22 juni 2018 van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M. Iwema om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de vertraging van klagers plaatsing in een z.b.b.i. (Eh 2018/000180). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Namens klager wordt verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten.
De directeur heeft de regie bij een voorstel aan de selectiefunctionaris. Daarom is de sterke overschrijding van de termijn voor selectie in een z.b.b.i. aan de directeur te wijten. Van aanmaning of termijnbewaking door de directeur aan de reclassering is niet gebleken. Op 18 januari 2018 is een deeladvies EC op het verlofadres gevraagd aan de reclassering. Op 14 februari 2018 werd hierin positief geadviseerd. Op 5 februari 2018 is pas een reclasseringsadvies Detentie en Re-integratieplan gevraagd met realisatiedatum 6 maart 2018. Op 21 december 2017 heeft de A-G instemming gegeven. Op 22 december 2017 had dus een volledig advies aan de reclassering kunnen worden gevraagd. Voor de aanvraag van het deeladvies EC heeft de directeur de zaak vanaf 21 december 2017 gedurende 27 dagen laten liggen. Voor de aanvraag van het reclasseringsadvies Detentie en Re-integratieplan heeft de directeur de zaak gedurende 45 dagen laten liggen. Terwijl de z.b.b.i.-datum op 23 december 2017 was verstreken. Voorts heeft klager geklaagd over de onwaarheid van de door de casemanager gedane mededelingen dat klager op de wachtlijst stond voor een z.b.b.i. Dit is op de eerste hoorzitting van de beklagcommissie besproken, maar er is daarna geen aandacht meer aan geschonken, terwijl dit een gegrond klachtonderdeel vormde. Klager verzoekt een financiële compensatie van € 15,= voor elke dag dat hij daadwerkelijk niet in een z.b.b.i. respectievelijk penitentiair programma is geplaatst.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. De casemanager heeft voortvarend en zorgvuldig gehandeld. Deze heeft alle benodigde inlichtingen en adviezen op tijd aangevraagd. De aanvraagprocedure waarin verschillende instanties voor advies moeten worden benaderd, heeft in onderhavig geval niet onredelijk lang geduurd. De directeur kan niet verantwoordelijk gehouden worden voor het handelen van de ketenpartners. Klager is de dag nadat hij was besproken in het MDO en VC ter beslissing voorgelegd aan de selectiefunctionaris. De directeur heeft de zaak dus niet te lang laten liggen. Voorts is hetgeen klager stelt, dat de casemanager hem te kennen heeft gegeven dat hij vanaf 3 januari 2018 op de wachtlijst stond, niet aannemelijk. Een gedetineerde wordt immers op de wachtlijst z.b.b.i geplaatst als er een besluit van de selectiefunctionaris aan ten grondslag ligt. De selectiefunctionaris heeft pas op 5 april 2018 een besluit heeft genomen inzake klagers faseringsverzoek.

3.         De beoordeling

Namens klager wordt verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van de vertraging van klagers plaatsing in een z.b.b.i. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. Wat betreft de klacht met betrekking tot de onwaarheid van de mededelingen van de casemanager overweegt de beroepscommissie als volgt. Handelen, nalaten daaronder begrepen, van het personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, moet behoudens puur feitelijk handelen in beginsel worden gezien als handelen door of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Het beklag ziet op (mondelinge dan wel schriftelijke) mededelingen van de casemanager aan klager dat hij op een wachtlijst voor een z.b.b.i. stond. Die mededelingen zijn geen handelen door of namens de directeur, maar betreffen telkens een feitelijke handeling waartegen geen beklag openstaat. Gelet hierop zal de beroepscommissie klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de vertraging van klagers plaatsing in een z.b.b.i. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag ten aanzien van de onwaarheid van de mededelingen van de casemanager.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, J. Schagen MA en mr. T. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 12 juni 2019.

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven