Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1630/GA, 13 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1630/GA

betreft: [klager]                                   datum: 13 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 3 september 2018 van de beklagcommissie bij penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, waarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M. de Reus om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de tegemoetkoming

De beklagcommissie heeft – voor zover aan de orde in beroep – een tegemoetkoming van € 24,= toegekend vanwege de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende de oplegging van een disciplinaire straf van oorspronkelijk zeven maar na compensatie met een andere straf nog met één dag opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens het aantreffen van een potje met urine op klagers cel (VU 2018/001088), op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft het beklag van klager uitsluitend formeel gegrond verklaard. De beklagcommissie had het klaagschrift tevens materieel gegrond moeten verklaren en klager een dienovereenkomstige compensatie toe moeten kennen. Klager is disciplinair bestraft met zeven dagen opsluiting in eigen cel, welke is omgezet naar één dag eigen cel ter compensatie van een andere aan klager opgelegde straf, omdat hij een potje met urine in zijn cel aanwezig had. Het was klager niet duidelijk dat dit niet was toegestaan. Klager had geen andere bedoeling met de urine dan deze te gebruiken voor het bestrijden van voetschimmel. Klager had het potje met urine dan ook zichtbaar, en niet verstopt, in zijn cel staan. Er is dan ook geen sprake van een poging tot fraude zoals bedoeld in artikel 8 van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen en derhalve kan er ook geen sprake zijn van strafwaardig gedrag zoals bedoeld in de artikelen 50 en 51 van de Pbw, zodat de directeur klager niet had mogen bestraffen. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het is niet toegestaan om urine op te sparen en dit op cel te hebben, aangezien het mogelijk is om hiermee te frauderen bij een urinecontrole. De disciplinaire straf is dan ook terecht opgelegd aan klager.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie kan zich verenigen met de beslissing van de beklagcommissie ten aanzien van de opgelegde straf in verband met het opsparen van urine in een potje op cel. Dit wordt gezien als fraude en wordt net zo gesanctioneerd als een positieve score op het gebruik van harddrugs, zodat hiervoor blijkens de landelijke sanctiekaart 2016 maximaal zeven dagen eigen cel kan worden opgelegd. Tevens kan de beroepscommissie zich verenigen met de formele gegrondverklaring van de klacht door de beklagcommissie. De beroepscommissie constateert dat blijkens de richtlijnen een standaard tegemoetkoming van € 7,50 per dag wordt toegekend wegens een ten onrechte opgelegde disciplinaire straf van opsluiting in eigen cel. In het geval van klager zou dit, gelet op de formele gegrondverklaring, neerkomen op een tegemoetkoming van € 17,50 (7 x € 7,50 = € 52,50 /3 = € 17,50), dat is lager dan het bedrag dat aan klager is toegekend door de beklagcommissie. Gelet op het verbod op reformatio in peius zal de beroepscommissie de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming in stand laten nu klager anders door het beroep in een slechtere positie zou worden gebracht dan als hij geen beroep zou hebben ingesteld. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. T.B. Trotman en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 13 juni 2019,

  

secretaris        voorzitter

 

Naar boven