Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1980/GA, 12 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1980/GA

betreft: [klager]            datum: 12 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Koster, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 3 september 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. S. Koster om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de opgelegde ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameratoezicht voor de duur van zeven dagen wegens dreigend gedrag jegens het personeel (AE 2018 / 353). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft die desbetreffende dag lang moeten wachten voordat hij iemand van de medische dienst te spreken kreeg, hierdoor raakte klager gefrustreerd. Toen klagers verzoek ook nog eens zonder enige motivering door de medewerker van de medische dienst aan de kant werd geschoven, heeft klager, handelend uit frustratie, met zijn hand op tafel geslagen. Klager betwist dat het slaan met de hand op tafel opgevat moet worden als een bedreiging. Klager had niet de intentie om een medewerker te bedreigen, daarom is de maatregel onrechtmatig opgelegd. Bovendien staat de opgelegde maatregel van zeven dagen in de isoleercel niet in verhouding tot de door klager geuite frustratie, noch is dit in overeenstemming met de sanctiekaart waaruit volgt dat er maximaal drie dagen isoleercel kan worden opgelegd. De directeur persisteert bij het tijdens de beklagprocedure gevoerde verweer.

3.         De beoordeling

De directeur is, gelet op het bepaalde in artikel 24, eerste lid, in samenhang met artikel 23, eerste lid, van de Pbw, bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit – voor zover hier van belang – noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting of van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, dan wel indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de betrokken gedetineerde. De afzondering duurt ten hoogste twee weken. Ingevolge artikel 24a, eerste lid, van de Pbw kan de directeur bepalen dat de gedetineerde die in de afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is. Alvorens de directeur daartoe beslist, wint hij het advies van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts in. Indien het advies niet kan worden afgewacht, wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.       

Zowel uit het schriftelijke verslag als uit het rapport dat is opgemaakt door de medewerkers van de medische dienst, beide van 8 mei 2018, blijkt dat klager zich naar meerdere personeelsleden zowel verbaal als fysiek dreigend heeft gedragen. De beroepscommissie stelt voorop dat een ordemaatregel niet zonder meer ten uitvoer wordt gelegd voor de duur waarvoor deze is opgelegd, maar dat bij de oplegging van een ordemaatregel – anders dan bij de oplegging van een disciplinaire straf – tussentijds dient te worden getoetst of voortduring van de maatregel noodzakelijk is. De directeur heeft, gelet op klagers gedrag en toestand, klager in redelijkheid een ordemaatregel als de onderhavige kunnen opleggen. Uit de stukken blijkt echter niet dat de vereiste tussentijdse toetsing of voortduring van de maatregel noodzakelijk was, heeft plaatsgevonden. Daarnaast stelt de beroepscommissie vast dat in de ordemaatregel niet expliciet staat dat deze in afzondering in een afzonderingscel zal worden doorgebracht. Tevens voldoet de ordemaatregel niet aan het bepaalde in artikel 24a, tweede lid, van de Pbw, nu niet uit de stukken blijkt dat de directeur advies van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts heeft ingewonnen alvorens hij een beslissing heeft genomen omtrent de observatie door middel van cameratoezicht. Gezien het vorenstaande voldoet de bestreden beslissing niet aan de eisen die op grond van de wet daaraan moeten worden gesteld. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
Nu de in de wet omschreven waarborgen onvoldoende in acht zijn genomen, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 25,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, J. Schagen MA en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 12 juni 2019,

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven