Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3235/GV, 24 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:24-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3235/GV

betreft: [klager]                                               datum: 24 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.R. Klaver, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft beslist tot het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling).

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – voor zover in het kader van onderhavige procedure relevant – toegelicht.
De bestreden beslissing is onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Voor klager is het niet duidelijk wie om strafonderbreking heeft verzocht en op basis van welke bevoegdheid de bestreden beslissing is genomen. Klagers individuele belang bij voortduring van zijn verblijf in Nederland dient zwaarder te wegen dan het algemeen belang. Volgens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dient in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) een ‘‘fair balance’’ te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van de betrokkene en anderzijds het algemeen belang van de betrokken lidstaat. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken. De voorwaarde die aan het verlenen van strafonderbreking is verbonden, namelijk dat hij Nederland dient te verlaten en niet mag terugkeren, is in strijd met artikel 8 EVRM. Aangezien klager een vrouw en kind heeft en met familieleden, vrienden en ex-collega’s contacten onderhoudt, is sprake van een familie- en privéleven in de zin van artikel 8 EVRM. Hoewel klager in Marokko is geboren en opgegroeid, woonde hij daarna in Spanje en vanaf 1990 in Nederland. Hij is volledig in Nederland geïntegreerd, spreekt de Nederlandse taal en woonde voorafgaand aan zijn detentieperiode samen met zijn echtgenoot en dochter. In de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel komt familie hem regelmatig opzoeken. In de inrichting vertoont klager goed gedrag en wordt hij voorbereid op een terugkeer in de Nederlandse samenleving. Daarnaast toont hij berouw over het door hem gepleegde delict. De beslissing klager strafonderbreking te verlenen is dan ook een onevenredige beperking van de uitoefening van zijn privé- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. In verband met klagers gezondheidssituatie doet hij tevens een beroep op artikel 3 EVRM. De cardiologische en psychische behandeling die klager thans ondergaat, is in het land van herkomst niet aanwezig, toegankelijk of betaalbaar. Nu klager geen familie en andere contacten in Marokko heeft, kan hem daar geen mantelzorg worden verleend. Uit het enkele feit dat klager in het verleden een ernstige misdrijf heeft gepleegd, volgt niet dat thans sprake is van een concreet gevaar voor nieuwe ernstige verstoringen van de openbare orde. Dat klager op grond van zijn delict geschiedenis wordt uitgezet, is daarom onder meer in strijd met jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De Dienst Terugkeer en Vertrek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (DT&V) heeft de procedure tot het verlenen van strafonderbreking aan klager in de zin van artikel 40a van de Regeling in gang gezet. De Minister heeft op grond van de adviezen van de advocaat-generaal en de vrijhedencommissie van de p.i. Ter Apel beslist tot het verlenen van strafonderbreking. Er bestaan geen redenen die zich tegen het verlenen daarvan verzetten. Weliswaar verzoekt klager om een ongeclausuleerde strafonderbreking, maar ingevolge het vierde lid van artikel 40a van de Regeling wordt aan het verlenen van strafonderbreking de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Op het verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie van de p.i. Ter Apel heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van strafonderbreking. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft bezwaar tegen het verlenen van strafonderbreking, omdat klager niet volledig aan zijn betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel heeft voldaan. Indien strafonderbreking wordt verleend, zal klager een vervangende hechtenis van 76 dagen ontlopen en zal de Staat ongeveer € 9.000,= kwijt zijn. Indien de Staat tegen dit laatste geen bezwaar heeft en de slachtoffers en/of nabestaanden daadwerkelijk het schadevergoedingsbedrag hebben ontvangen, heeft de advocaat-generaal geen bezwaar tegen het verlenen van strafonderbreking. Het is gerechtvaardigd dat de strafonderbreking pas wordt verleend, indien klager de vervangende hechtenis heeft ondergaan.

3.         De beoordeling

Klager en zijn raadsman wensen in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen jaren met aftrek, wegens poging tot moord, bedreiging en overtreding van de Wet wapens en munitie. Voorts heeft klager een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel van € 11.781,23, inclusief verhogingen. De einddatum van klagers detentie valt, behoudens de mogelijkheid van strafonderbreking zoals bedoeld in artikel 40a van de Regeling, op of omstreeks 1 april 2022. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking was 3 april 2019. Het beroep is gericht tegen het verlenen van strafonderbreking aan klager als bedoeld in artikel 40a van de Regeling, waaraan de voorwaarde is voorbonden dat klager niet naar Nederland terugkeert. In dat verband stelt klager dat het verlenen van strafonderbreking in strijd is met artikel 3 EVRM en artikel 8 EVRM.
De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg heeft bij arrest van 26 februari 2019 het beroep tegen de intrekking van klagers EU-verblijfsvergunning voor langdurige ingezetenen ongegrond verklaard. Klager behoort daarom tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert, op straffe van het hervatten van de tenuitvoerlegging van de straf. Artikel 40a van de Regeling vereist niet een verzoek van de gedetineerde. In de toelichting op deze bepaling (Stcrt. 2012, nr. 7141) staat dat de DT&V de Minister met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid tot strafonderbreking informeert en adviseert. Deze dienst treft alle maatregelen die het vertrek van de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf mogelijk maken. Wanneer de DT&V adviseert een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf strafonderbreking te verlenen, beoordeelt de DJI of er redenen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Gedacht moet bijvoorbeeld worden aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict. Ook kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten.

Uit artikel 40a van de Regeling volgt dat, indien aan een gedetineerde die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland strafonderbreking wordt verleend, aan die strafonderbreking van rechtswege de voorwaarde wordt verbonden dat de gedetineerde niet naar Nederland zal terugkeren. Het verbinden van deze voorwaarde aan een strafonderbreking is daarom geen beslissing van de Minister waartegen beroep openstaat. Niettemin kan zich de bijzondere situatie voordoen waarin het feitelijk uitzetten van een strafrechtelijk veroordeelde vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 40a van de Regeling onverenigbaar is met een een ieder verbindende bepaling van een binnen Nederland geldend verdrag. In het geval – zoals het onderhavige – wordt geadviseerd aan een vreemdeling strafonderbreking te verlenen, maar deze vreemdeling in Nederland wenst te blijven, dient bij de beoordeling of redenen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten, een belangenafweging te worden gemaakt. Daarbij dienen het individuele belang van de vreemdeling het resterende gedeelte van de aan de hem opgelegde straf in Nederland te ondergaan enerzijds en het algemeen belang criminele vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf effectief uit te zetten anderzijds te worden betrokken. Mede gelet op het feit dat artikel 40a van de Regeling niet een verzoek van de vreemdeling vereist, kunnen slechts zeer bijzondere omstandigheden aanleiding geven een onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, niet bij het verlenen van strafonderbreking, maar eerst na de tenuitvoerlegging van zijn straf naar het land van herkomst uit te zetten. Nu deze belangenafweging in klagers geval ontbreekt, kleeft aan de bestreden beslissing een motiveringsgebrek. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan een nieuwe beslissing te nemen. Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van de gemaakte proceskosten merkt de beroepscommissie op dat de Pbw noch de Pm de mogelijkheid van een veroordeling van een of beide partij(en) in de kosten van de procedure en/of rechtsbijstand kent.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op met inachtneming van deze uitspraak binnen twee weken na ontvangst daarvan een nieuwe beslissing te nemen.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 24 mei 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven