Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3196/GA, 11 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3196/GA

betreft: [klaagster]       datum: 11 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.T.E. Vis, namens […] verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 21 maart 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Zwolle, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Ter zitting van de beroepscommissie van 15 mei 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsman mr. M.N.R. Nasrullah, en namens de directeur […], juridisch medewerker en […], stagiaire juridische zaken. Als toehoorder was aanwezig mw. mr. R. Smeijers, secretaris bij de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 21 maart 2019, inhoudende dat klaagster wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster is het niet eens met de dwangbehandeling omdat zij kerngezond is. Wegens een akkefietje is zij overgeplaatst naar het PPC. Wat in de stukken staat, klopt niet. Voor klaagsters versie van het verhaal is geen aandacht geweest. Het gaat nu goed met haar. Klaagster benadrukt dat dit niet komt door de medicatie, maar doordat haar omstandigheden zijn gewijzigd. Zo is zij overgeplaatst naar een andere afdeling, wat haar meer rust geeft. Klaagster merkt niets van de medicatie, uitgezonderd de bijwerkingen die zij ervan ervaart. Klaagster heeft om die reden andere medicatie gevraagd en ook gekregen. Doordat klaagster voor zichzelf opkomt, wordt zij door de inrichting als een bedreiging gezien. Zij heeft een pittig karakter, maar is zeker niet psychotisch. Iedereen praat elkaar na binnen de inrichting en uit haar medisch dossier is selectief geput. De medische onderbouwing voor de beslissing ontbreekt. De dwangbehandeling is niet proportioneel te noemen, omdat een andere wijze van ingrijpen mogelijk was.

Namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Aan de beslissing tot toepassen van dwangbehandeling liggen uitgebreide rapportages ten grondslag. Deze beslissing is op goede gronden genomen. Bij klaagster was sprake van gevaar jegens anderen. Klaagster bedreigde mensen en deze dreiging was zo ernstig dat een tweemansbenadering noodzakelijk werd geacht. Daarnaast kon klaagster niet meedoen aan het groepsprogramma. Klaagster riep bovendien met haar hinderlijke gedrag, waaronder nachtelijke geluidsoverlast, agressie op bij andere gedetineerden. Het gevaar komt voort uit de stoornis, namelijk een psychose met ontremd gedrag. Klaagster is op een individueel programma gezet om prikkels te verminderen, maar dit nam de psychotische belevingen niet weg. Zij is van voor haar detentie bekend in de psychiatrie en ze is eerder met gunstig resultaat behandeld door middel van dwangmedicatie. Een positief resultaat door inzet van medicatie is te verwachten. Het gaat nu goed met klaagster. Zij reageert goed op de medicatie, is rustiger en goed te sturen ondanks dat zij erg druk gedrag vertoont. Het effect van de medicatie is dat zij zich niet meer dreigend of gevaarlijk opstelt. Klaagster blijft echter aangeven geen medicatie te willen gebruiken. 

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De directeur heeft de beslissing klaagster te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klaagster en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klaagster betrokken is geweest, maar haar kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Voorts heeft de directeur het uittreksel behandelingsplan van klaagster overgelegd, waaruit blijkt dat is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren. Bij klaagster is sprake van een psychose met ontremd gedrag. Klaagster is blijkens het uittreksel behandelplan ter stabilisatie bij het PPC aangemeld in verband met een toenemende mate van vijandig, onvoorspelbaar en verward gedrag. Klaagster is paranoïde en achterdochtig. Zij spreekt in gesprekken in toenemende mate onsamenhangend. De dwangbehandeling is noodzakelijk omdat klaagster agressief is jegens anderen en door haar overlastgevende gedrag agressie oproept bij anderen. De dreiging wordt ingegeven door klaagsters psychose. Klaagster weigert medicatie. Minder ingrijpende maatregelen zijn overwogen en geprobeerd. Zo is klaagster op een individueel programma gezet om prikkels te verminderen, maar dit nam de psychotische belevingen niet weg. Klaagster heeft eerdere een dwangbehandeling ondergaan, met gunstig resultaat. Het verdwijnen van overlast en dreiging richting anderen door inzet van medicatie wordt verwacht. Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klaagster sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klaagster vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van haar geestvermogens klaagster doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klaagster een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. R.H. Koning, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 11 juni 2019

 

            secretaris         voorzitter

 

                       

 

 

 

 

 

Naar boven