Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3252/GA, 11 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3252/GA

betreft: [klager]                                               datum: 11 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 14 maart 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Zwolle, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Ter zitting van de beroepscommissie van 15 mei 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsvrouw mw. mr. C.A. Lucardie, en namens de directeur […], juridisch medewerker en […], stagiaire juridische zaken. Als toehoorder was aanwezig mw. mr. R. Smeijers, secretaris bij de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 14 maart 2019, inhoudende dat klaagster wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.Klaagster acht de dwangmedicatie niet in haar belang. Zij kan zich niet vinden in het geschetste beeld dat zij aanstootgevend gedrag zou vertonen, verward zou zijn, geluidsoverlast zou veroorzaken en zich als prostituee zou gedragen. Klaagster heeft geen stoornis, of in ieder geval geen stoornis die niet binnen redelijke termijn zonder medicatie zou kunnen worden weggenomen. Wel zit zij onterecht vast. De rapportages die zijn opgesteld, worden door klaagster betwist. In de beslissing staat opgenomen dat de dwangbehandeling geïndiceerd is, omdat klaagster buiten de p.i. een prooi zou zijn voor kwaadwillende mannen. Klaagster zal echter niet op korte termijn in vrijheid worden gesteld, waardoor het gestelde gevaar dus niet aanwezig is. Het is van belang dat de juiste diagnose wordt gesteld. Inmiddels is er (nieuwe) NIFP-rapportage aangevraagd. Het klopt dan ook niet dat klaagster op geen enkel vlak medewerking vertoont. Het gaat op dit moment beter met klaagster, al is zij regelmatig nog nachten wakker. Eten vindt zij niet prettig, maar zij doet dit wel om gezond te blijven. Van de medicatie wordt klaagster slapper en rustiger. De dwangbehandeling is al met al onnodig en buitenproportioneel. Namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De dwangbehandeling is volstrekt noodzakelijk vanwege klaagsters manisch- psychotisch beeld, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Klaagster putte zichzelf uit door niet te slapen en nauwelijks te eten. Door klaagsters seksuele ontremming en onaangepaste gedrag, was het voor haar niet mogelijk op de afdeling te verblijven. Zij vertoonde angstig, achterdochtig en hinderlijk gedrag. Er was sprake van een uitzichtloze situatie waarbij klaagster alleen in afzondering kon verblijven en plaatsing op de crisisafdeling in het PPC al moeizaam verliep. Ook voorafgaand aan klaagsters detentie is tevergeefs geprobeerd haar medicatie aan te bieden. De verwachting was dat klaagster zonder medicatie niet naar een minder intensieve afdeling van het PPC zou kunnen gaan. Gebleken is dat klaagster zeer veel baat heeft bij haar medicatie. Op dit moment gaat het dan ook beter. Zij kleedt zich nog steeds uitdagend, maar loopt niet meer ontbloot rond. Klaagster luistert goed, doet mee met de groep en gaat tegenwoordig mee luchten, terwijl zij zich eerder telkens terugtrok. Zij lijkt ook iets aangekomen en de scherpe kantjes van het manisch-psychotische gedrag zijn eraf.

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De directeur heeft de beslissing klaagster te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klaagster en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klaagster betrokken is geweest, maar haar kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Voorts heeft de directeur het behandelingsplan van klaagster overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren.

Bij klaagster is sprake van een manisch-psychotisch toestandsbeeld. Zij is op 26 februari 2019 in detentie gekomen en liet op de reguliere afdeling een bizar beeld zien. De enige voorhanden informatie van klaagster was dat zij bekend was bij GGZ Rivierduinen, maar dat de behandeling aldaar niet was opgestart omdat klaagster niet op afspraken kwam. Klaagster is gefixeerd op haar lijf en wil zich steeds ontkleden, ook wanneer medegedetineerden of medewerkers van de inrichting in de buurt zijn. In het PPC is eenzelfde beeld te zien. De dwangbehandeling is volstrekt noodzakelijk omdat klaagster nauwelijks eet, weinig slaapt en nauwelijks oog heeft voor zelfzorg. Vanwege geluidsoverlast is zij in een afzonderingscel geplaatst. Zij herhaalt telkens, dwingend, dat zij naar huis wil. Klaagster heeft weinig realiteitsbesef. Zij lijkt zich er nauwelijks van bewust te zijn dat zij een justitiële maatregel heeft. Er is sprake van gevaar voor klaagster omdat sprake is van ernstige zelfverwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Door haar seksuele ontremming en onaangepaste gedrag kan zij niet op de afdeling verblijven. Zij is ook angstig en vertoont hinderlijk gedrag dat agressie bij anderen oproept. Klaagster loopt buiten de p.i. kans op (seksuele) agressie van anderen, waarbij zij prooi lijkt te kunnen worden voor kwaadwillende mannen. Er is sprake van een uitzichtloze situatie, waarbij klaagster alleen in een afzonderingscel kan verblijven en een plaatsing op de crisisafdeling van het PPC al moeizaam verloopt. Klaagster weigert medicatie en houdt contact met psycholoog en psychiater af. Door haar gedrag, voortkomend uit het manisch-psychotische toestandsbeeld, is niet te verwachten dat klaagster zonder medicatie naar een minder intensieve afdeling van het PPC kan gaan, laat staan naar een reguliere afdeling van een p.i. Anti-psychotische medicatie is geïndiceerd bij behandeling van een manisch-psychotisch beeld. De verwachting is dat klaagster, wanneer zij goed ingesteld is op medicatie, meer in de realiteit en daardoor beter kan functioneren. 

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klaagster sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klaagster vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van haar geestvermogens  doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klaagster een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. R.H. Koning, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 11 juni 2019

 

            secretaris         voorzitter

 

                       

 

 

 

 

 

Naar boven