Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2485/GV, 26 november 2003, beroep
Uitspraakdatum:26-11-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2485/GV

betreft: [klager] datum: 26 november 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van de op 29 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend doorrespectievelijk mr. S. de Laat en door

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 oktober 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Als reden voor het weigeren van verlof is het vluchtrisico genoemd. Klagerverblijft al zestien jaar in Nederland en heeft een gezin met drie kinderen. De kinderen wonen hun hele leven al in Nederland. Daarnaast heeft hij een onderneming. Klager wil het goede verloop van zijn straf niet in gevaar brengen,of een eventuele plaatsing in een half open inrichting en eventuele andere verlofmogelijkheden mislopen. Er is alle reden om aan te nemen dat hij tijdig zal terugkeren naar de inrichting na afloop van het verlof. Het argument datklager heeft verzocht om zijn paspoort en het voornemen zou hebben om het land te verlaten, houdt geen stand. Dit is het enige argument waarop het vermoeden dat klager niet zal terugkeren van verlof is gebaseerd. Het beslag op depaspoorten van klager en zijn gezin is opgeheven. Daarnaast dient hij voor de verlenging van de verblijfsvergunning van de verblijfsvergunning van klagers vrouw en kinderen een kopie te overleggen van een geldig paspoort. Voortsdreigen de paspoorten te verlopen. Zoals bekend dient men bij het verlengen van een paspoort het oude te overleggen. Hij heeft dan ook alle reden om teruggave van zijn eigendom te verzoeken. Het feit dat klager naar zijn paspoortheeft gevraagd, is geen reden om hem onbetrouwbaar te noemen. Klager verblijft al zestien jaar legaal in Nederland. Gelet op het Vreemdelingenbesluit kan in het onderhavige geval de verblijfsvergunning niet worden ingetrokken.Klager heeft volgens de geldende richtlijnen op dit moment recht op verlof. Klager voldoet aan de voorwaarden als gesteld in artikel 14 Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Klagers verlofaanvraag is er op gericht om derelatie met zijn gezin te intensiveren en een aantal zaken met betrekking tot zijn onderneming op orde te brengen. Zodat hij na afloop van zijn gevangenisstraf een perspectief heeft zonder criminaliteit en drugs. Op geen enkelewijze is aangetoond dat er nog contacten met een crimineel netwerk bestaan.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uit de terzake verkregen inlichtingen en adviezen is gebleken dat, gelet op de aard van het door klager gepleegde delict, internationale drugshandel, en de daaraangekoppelde straf dusdanig lang is, het momenteel nog te vroeg is om klager met verlof te laten gaan. Tevens zijn in acht genomen het negatieve advies van het openbaar ministerie en het negatieve advies van de politie, deberoepscommissie leest hiervoor in de plaats het negatieve advies van de inrichting.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van p.i. Haaglanden, locatie Zuid, heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er grote twijfels bestaan of klager wel zou terugkeren van verlof. Klager zet veel druk op het personeel voor watbetreft de beslissing met betrekking tot zijn verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft aangegeven dat het volstrekt onjuist wordt geacht om klager verlof te verlenen. Bezien wordt of de tijdelijke verblijfstitel van klager moet worden ingetrokken in verbandmet zijn strafrechtelijke antecedenten. Hij is veroordeeld tot een betrekkelijk lange vrijheidsstraf wegens internationale drugshandel. Deze delicten kunnen alleen gepleegd zijn met behulp van een goed werkend netwerk. Terugvallenop dit netwerk is niet ondenkbaar, waardoor de maatschappelijke orde ontregeld kan raken.
De politie van Rotterdam-Rijnmond heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening op het door klager opgegeven adres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek, wegens opzettelijke overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 juni 2004.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

Klager is gedetineerd in verband met internationale drugshandel. Het openbaar ministerie vreest dat klager het verlof zal aanwenden om zich te onttrekken aan detentie en daarbij gebruik zal maken van zijn internationale contacten.Gelet op de negatieve adviezen van het openbaar ministerie en de directeur van de inrichting, waar klager thans verblijft, is de beroepscommissie van oordeel dat voornoemde omstandigheden een voldoende contra-indicatie vormen voorverlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag in dit stadium van zijn detentie rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerkingkomende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en b. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 november 2003

secretaris voorzitter

Naar boven