Nummer: R-19/3786/GB
Betreft: [klager] datum: 28 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door de gemachtigde J. Haringa, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 20 mei 2019 genomen beslissing van de Minister. alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 29 mei 2019 te melden in het Justitieel Complex Zaanstad ongegrond verklaard.
2. De feiten
Op 29 april 2019 is klager opgeroepen zich op 29 mei 2019 te melden in het Justitieel Complex Zaanstad voor het ondergaan van 28 dagen gevangenisstraf. Op 13 mei 2019 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 24 mei 2019 ongegrond is verklaard. Inmiddels heeft klager een nieuwe oproep van de Minister ontvangen om zich op 12 juni 2019 te melden in het Justitieel Complex Zaanstad.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verblijft in de Kliniek de Weerlanden te Den Haag om te werken aan zijn verslavingsproblematiek. In het kader van terugdringen recidive is het belangrijk dat hij deze behandeling kan volgen en afronden. Het heeft veel moeite gekost om klager te overtuigen van deze behandeling en is nu eindelijk de stap gezet. De behandeling zal na verwachting tien maanden duren. Klager loopt onder toezicht van de reclassering. Er is recentelijk een wijziging van de gestelde bijzondere voorwaarden ingediend om het klinische traject goed te monitoren. Klagers verzoek tot uitstel is afgewezen en men is in de veronderstelling dat klager in het Justitieel Complex Zaanstad verder kan gaan met de behandeling of dat er in ieder geval aandacht zal zijn voor zijn verslavingsproblematiek. Dat is niet juist en zal een tussentijdse detentie de behandeling stagneren en veel invloed hebben op klagers motivatie.
3.2. De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is sinds 12 mei 2016 bekend met de noodzaak tot tenuitvoerlegging. Klager is ook al geruime tijd bekend met zijn persoonlijke situatie. Klager had zich eerder al bezig moeten houden met de voorbereidingen op de aankomende detentie. Ten aanzien van het reclasseringstoezicht/behandeling heeft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voorrang op een reclasseringstoezicht/behandeling. Het reclasseringstoezicht/behandeling zal worden opgeschort en kan op een later moment worden volbracht. De bestreden beslissing is op juiste gronden genomen.
4. De beoordeling
Klager verblijft in een kliniek voor een behandeling tegen zijn verslaving. De behandeling zal naar verwachting tien maanden duren. Klager heeft om uitstel verzocht van tien maanden zodat hij eerst de verslavingsbehandeling kan ondergaan alvorens hij de detentie ondergaat waarvoor hij thans is opgeroepen. In bijlage 2 bij de Aanwijzing executie (Regels voor het uitstelbeleid van ‘lopende vonnissen’ in het kader van de zelfmeldprocedure) staat vermeld: “Als het verzoek tot uitstel betrekking heeft op een periode die de termijn van 6 maanden na de eerste melddatum overschrijdt, beslist de selectiefunctionaris van DJI (lees: de Minister) pas op een dergelijk verzoek nadat overleg met het parket van veroordeling heeft plaatsgevonden. Het advies van het parket zal zwaar wegen bij de uiteindelijk te nemen beslissing over het wel of niet uitstellen van de melding. Een verzoek tot uitstel voor een dergelijk lange periode zal slechts bij uitzondering gehonoreerd worden.”
De Minister heeft klagers initiële verzoek tot uitstel van tien maanden niet aan het Openbaar Ministerie (OM) voorgelegd voordat een beslissing op bezwaar is genomen. Nu voornoemd overleg met het OM dwingend is voorgeschreven en dus ten onrechte niet heeft plaatsgevonden, zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Voor de toekenning van een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 28 mei 2019
secretaris voorzitter