Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3363/GB, 03 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3363/GB

Betreft:            [klager]                                                           datum: 3 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.P. Friperson, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 2 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.   Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 28 april 2017 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De Minister heeft ten onrechte beslist dat een plaatsing bij een begeleid/beschermd wonen instelling dient plaats te vinden tijdens de voorwaardelijke gevangenisstraf of kort daarvoor, nu dit ook kan in het kader van een p.p. De Minister heeft niet althans onvoldoende gemotiveerd waarin de meerwaarde zou zitten. De Minister heeft voorts ten onrechte beslist dat klager niet geschikt is voor deelname aan een p.p. Klager is wel degelijk gemotiveerd en bereid zich te houden aan alle voorwaarden. De bestreden beslissing is daarom onredelijk en onbillijk. Zijn belang bij een tijdige en goede voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij dient te prevaleren boven eventuele andere belangen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Het verzoek tot deelname aan een p.p. is afgewezen omdat klager niet geschikt wordt geacht voor deelname, gelet op de ernst van de gepleegde delicten, het niet kunnen inschatten van het recidiverisico, de twijfel of de bereidheid en de motivatie van klager en gelet op de bedoeling van het door het Hof gewezen arrest. Het is voor de reclassering niet mogelijk een goede inschatting te maken van de kans op herhaling omdat klager de verdenkingen ontkent. Gelet op de veroordeling voor verkrachtingen bestaat volgens de reclassering een risico op letsel. Klager is eerder verwezen naar De Waag forensische zorg. Tijdens het gesprek met hem stelde klager dat er niets met hem aan de hand is en het goed met hem gaat. Thans ontkent hij de verkrachtingen, is hij in hoger beroep tegen het arrest van het hof en twee dagen na het indienen van cassatie is klager in het gesprek met de reclassering gemotiveerd om aan zijn toekomst te werken en is hij bereid zich te houden aan de voorwaarden. Nu er contra-indicaties bestaan voor het verlenen van vrijheden, kan de afwijzing van het verzoek niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.         De beoordeling

4.1.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2.      Uit het dossier volgt dat klager in hoger beroep is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren  wegens verkrachtingen. Hierbij heeft het hof als bijzondere voorwaarden opgelegd dat klager gedurende de proeftijd zal moeten verblijven bij Stichting Exodus te Groningen (of een soortgelijke instelling) en zich daar laat behandelen. Tijdens zijn detentie heeft klager een intake gehad bij Stichting Exodus in Groningen. Gedurende zijn p.p. kan hij bij Stichting Exodus worden geplaatst.

4.3.      Deelname aan een p.p. was naar het oordeel van de beroepscommissie ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing echter nog niet aangewezen. Hiertoe neemt zij het volgende in aanmerking. Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van deelname aan een p.p. kort gezegd omdat een dergelijke plaatsing pas aan de orde dient te zijn in het kader van de bijzondere voorwaarde, opgelegd bij het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, nadat het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf is uitgezeten. De reclassering kan gelet op het feit dat klager de feiten ontkent, geen inschatting maken van het risico op recidive en letselschade. Uit het dossier volgt verder dat klager bekend is met psychische problematiek, terwijl nog geen start is gemaakt met een eventuele behandeling. Daarbij heeft klager slechts één keer algemeen verlof genoten. Gelet op voornoemde omstandigheden kon het verzoek in redelijkheid worden afgewezen.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 3 juni 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven