nummer: R-19/2971/GA
betreft: [Klager] datum: 15 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, gericht tegen een uitspraak van 15 februari 2019 van de beklagrechter bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Klager en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 26 april 2019, gehouden in de p.i. Vught.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het feit dat goederen van klager na zijn overplaatsing vanuit het Detentiecentrum Schiphol naar de p.i. Nieuwegein vermist zijn geraakt (NM-2018-000900). De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming van € 25,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft vanuit het Detentiecentrum Schiphol één doos ontvangen. Verder lagen een tas van het merk Louis Vuitton en een legerbroek in de fouillering opgeslagen. Hij heeft de (kennelijke) vermissing van zijn goederen direct gemeld. De directie van de p.i. Nieuwegein heeft vervolgens contact opgenomen met het Detentiecentrum Schiphol, dat te kennen heeft gegeven dat daar geen goederen van klager meer aanwezig waren. Klager heeft evenwel geen bewijs overgelegd waaruit volgt dat hij over de goederen die hij als vermist heeft gemeld, heeft beschikt, zoals aankoopbonnen of (een kopie van) een lijst met goederen die hij in het Detentiecentrum Schiphol heeft ingevoerd. Bovendien heeft klager tijdens het gesprek met de maandcommissaris andere kledingstukken als vermist opgegeven dan tijdens de beklagprocedure. Hij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij goederen mist en voor zover hij goederen mist, heeft hij onvoldoende gespecificeerd welke goederen vermist zijn geraakt. De directeur verwijst in dat kader naar RSJ 12 oktober 2017, 17/1603/GA.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Uit de Circulaire vrachtvervoer en aansprakelijkheid bij schade van 31 oktober 2014 (578934) volgt dat de verzendende inrichting aansprakelijk is voor de vracht en dat deze verantwoordelijkheid na het tekenen voor ontvangst door de ontvangende inrichting, op deze inrichting overgaat.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van de vrachtbrief 18010577 van 15 augustus 2018 en stelt vast dat de p.i. Nieuwegein op 30 augustus 2018 heeft getekend voor de ontvangst van één stuks persoonlijke goederen en een tas. De directeur heeft toegelicht dat klager vanuit het Detentiecentrum Schiphol één doos heeft ontvangen en dat een tas van het merk Louis Vuitton en een legerbroek van klager in de p.i. Nieuwegein in de fouillering zijn opgeslagen. Klager heeft niet gespecificeerd welke goederen hij mist. Gelet daarop is onvoldoende gebleken dat en zo ja, welke goederen van klager na zijn overplaatsing naar de p.i. Nieuwegein vermist zijn geraakt. Het beroep van de directeur zal dan ook gegrond worden verklaard. De grondslag van de door de beklagrechter aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 15 mei 2019.
secretaris voorzitter