nummer: R-18/1463/GA
betreft: [klager] datum: 16 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.P.J. Tuma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 25 juli 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. V.P.J. Tuma om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet ontvangen van een weekverstrekking of het ontvangen van een incomplete weekverstrekking vanaf klagers binnenkomst in de p.i. Nieuwegein begin december 2016 (NM2017/489). De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat uit het eerste klaagschrift niet de data bleken waarover klager klaagde. Klager kan zich niet vinden in deze uitspraak, omdat een aanvullend klaagschrift is ingediend waarin deze data zijn vermeld. Verder heeft de beklagrechter overwogen dat in het aanvullend klaagschrift geen lijn is te ontdekken. Klager kan zich ook in deze overweging niet vinden. In het eerste klaagschrift is concreet aangegeven waarover hij klaagt en in het tweede klaagschrift zijn de concrete data hiervan aangegeven. Gelet hierop meent klager dat de motivering van de uitspraak de schijn wekt dat de beklagrechter heeft nagelaten zich nader te laten informeren door de p.i. over de exacte achtergronden van de klacht en de data waarop deze zich voordeden. Er wordt verzocht om een tegemoetkoming.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur kan zich vinden in de uitspraak van de beklagrechter. Klager heeft niet geconcretiseerd in zijn klaagschriften over welke beslissing hij zich beklaagt. In het eerste klaagschrift beklaagt klager zich over het meerdere malen ontbreken van jam en pindakaas en de verstrekking van één broodje voor een heel weekend. In het tweede klaagschrift worden allerlei gebeurtenissen opgesomd die hierop geen betrekking hebben of buiten de termijn vallen van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw. Verder breidt klager zijn oorspronkelijke beklag uit in het tweede klaagschrift en spreekt hij zichzelf tegen aangezien hij op de zitting van 29 september 2017 heeft aangegeven altijd brood te hebben gehad. In april en mei 2017 heeft klager wekelijks op donderdag een koosjere weekverstrekking ontvangen. Op 11 mei 2017 was het niet mogelijk om jam of pindakaas te leveren dus is als alternatief appelstroop aangeboden. Er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat in de periode voorafgaand aan 10 mei 2017 geen alternatief broodbeleg aan klager is aangeboden.
3. De beoordeling
Klagers raadsman heeft namens klager op 17 mei 2017 een klaagschrift ingediend. In dat klaagschrift staat geschreven dat klager vanaf begin december 2016 meerdere malen geen jam en pindakaas heeft gekregen. Ook staat geschreven dat klager meerdere malen slechts één broodje heeft gekregen voor een heel weekeinde. In een handgeschreven toelichting – door de commissie van toezicht ontvangen op 13 juli 2017 – beschrijft klager de verstrekking van voedsel in de periode van 31 maart tot en met 7 juli (de beroepscommissie veronderstelt: 2017). De beklagrechter heeft deze toelichting opgevat als een tweede klaagschrift. De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat klager niet had kunnen worden ontvangen in een na het indienen van de klacht ter schrift gestelde uitbreiding van de klacht. In zijn beklag dat ziet op gebeurtenissen van na 17 mei 2017 had klager om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De klacht over wat vóór 17 mei 2017 is voorgevallen is – ook met de handgeschreven toelichting – onvoldoende duidelijk en overigens ten aanzien van al hetgeen zou zijn voorgevallen vóór 10 mei 2017 te laat.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 16 mei 2019.
secretaris voorzitter