Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1421/GA, 10 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1421/GA

betreft: [klager]            datum: 10 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Schepers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 23 juli 2018 van de beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet te Rotterdam, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 8 maart 2019, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsman mr. J. Schepers en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Hoogvliet. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Als toehoorder was aanwezig J.A. van der Veen, werkzaam bij de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens het bezit van een mobiele telefoon (Ho-2018-000224). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager ontkent dat een mobiele telefoon uit zijn kleding is gevallen. Het betrof een aansteker. Althans, kort na het incident miste hij een aansteker. Op het moment dat het voorwerp uit zijn kleding zou zijn gevallen, waren er nog meer mensen aanwezig. Achter het personeelslid dat achter klager liep, liep een gedetineerde en ook op de ring liepen personen. Het is dan ook mogelijk dat het voorwerp vanaf de ring naar beneden gegooid is. De directeur heeft niet aangetoond dat het een telefoon betreft. Er is geen telefoon aan klagers fouilleringsstukken toegevoegd. Enkel uit het schriftelijke verslag – dat niet op ambtseed, maar slechts naar waarheid is opgemaakt – volgt dat het om een telefoon zou gaan. Het is dan ook klagers woord tegen dat van de directeur. Voorts volgt uit de schriftelijke mededeling niet dat een individuele belangenafweging is gemaakt, zodat sprake is van een motiveringsgebrek. Ook is klager van mening dat de opgelegde straf te hoog is nu de maximale straf conform de Landelijke Sanctiekaart is opgelegd. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur heeft de beveiliging gevraagd de telefoon boven water te halen. Dit is gebeurd en de telefoon wordt per aangetekende post aan de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel gestuurd, waar klager momenteel verblijft. De directeur had de telefoon niet aan klagers fouillering toegevoegd, omdat klager ontkende dat de telefoon van hem was. Als klager de telefoon had geaccepteerd in zijn fouillering zou dat impliceren dat de telefoon van hem is. Hangende beklag heeft de directeur de telefoon daarom in het magazijn bewaard op naam. Het betreft een heel klein telefoontje. De directeur heeft nog navraag gedaan bij de rapporteur, omdat het een bijzonder verhaal is. De rapporteur gaf aan het ook bijzonder te vinden dat klager de telefoon bij zich droeg, want meestal worden dergelijke zaken verstopt op cel. De rapporteur was echter heel duidelijk; uit klagers kleding viel de telefoon. Op grond van de Landelijke Sanctiekaart kan voor het bezit van een mobiele telefoon een disciplinaire straf van maximaal tien dagen eigen cel worden opgelegd. De schriftelijke mededeling is misschien kort, maar duidelijk. Klager had een mobiele telefoon bij zich en hij is gesanctioneerd voor het bezit daarvan.

3.                     De beoordeling

Uit het schriftelijke verslag volgt dat door de rapporteur is geconstateerd dat er – op het moment dat klager voor de rapporteur uit de trap opliep naar de ring – uit klagers kleding een kleine mobiele telefoon viel. De telefoon is in beslag genomen. Door de directeur is aangevoerd dat de telefoon niet aan klagers fouillering was toegevoegd, omdat klager ontkende dat de telefoon van hem was. Gelet op het voorgaande acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager een mobiele telefoon in zijn bezit had. Op grond van de Landelijke Sanctiekaart kon aan klager een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel worden opgelegd. Die straf is niet onredelijk evenmin disproportioneel. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 10 april 2019

 

 

secretaris                                                        voorzitter

 

 

 

 

 

 

Naar boven