Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/0433/GA, 29 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

BZT  v

nummer:          R-18/433/GA

betreft: [klager]                                               datum: 29 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 8 mei 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing dat klager gedurende zes maanden geen bezoek zonder toezicht (bzt) wordt toegestaan (KA-2018-55).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Op 25 januari 2018 is een smartphone aangetroffen op klagers cel, waarvoor hij disciplinair is gestraft. Hij had toen reeds bzt aangevraagd. Op 23 februari 2018 heeft klager een beslissing ontvangen waarin dit verzoek is afgewezen. Een paar uur later is hem wederom een beslissing uitgereikt, nu met de toevoeging dat de duur van de ontzegging zes maanden bedraagt. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Bovendien is eerst op 19 maart 2018 in de huisregels opgenomen dat een ontzegging maximaal zes maanden kan bedragen. Klager was hier ten tijde van het aantreffen van de smartphone niet van op de hoogte. Daarbij is klager nadien ter ore gekomen dat andere gedetineerden bij wie een smartphone is aangetroffen, wel bzt genieten. De bestreden beslissing kan daarom niet in stand blijven. De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht. Vooropgesteld moet worden dat bzt geen recht is in de zin van de Pbw. Een verzoek hiertoe dient wel in behandeling te worden genomen. Het gedrag van een gedetineerde is van invloed op het al dan niet toekennen van bzt. Indien een gedetineerde disciplinair wordt gestraft is het mogelijk dat geen bzt wordt toegestaan voor de duur van maximaal zes maanden, zoals ook opgenomen stond in de toen geldende huisregels. Bij de beslissing om klager gedurende zes maanden geen bzt toe te staan, is een individuele belangenafweging gemaakt waarbij het gedrag van klager is meegenomen. Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd wegens het aantreffen van een smartphone op zijn cel. Gelet op de ernst van deze gedraging is de bestreden beslissing genomen. Klager wordt wel regulier bezoek toegestaan. De ontzegging is aan klager mondeling medegedeeld, waarna deze ter verduidelijking op schrift is gesteld.

3.         De beoordeling

In artikel 3.8.1. van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen (de Regeling) is de regeling voor persoonlijk bezoek in de inrichting opgenomen. Hetgeen in genoemd artikel 3.8.1. is vermeld over bzt is dwingend voorgeschreven voor de inrichtingen waar bzt wordt aangeboden. In dit artikel is onder meer bepaald dat de directeur beslist of het bzt wordt toegestaan en dat hij beslist over de duur van het bzt. In de huisregels van de p.i. Almelo onder 3.8.1 is bepaald dat het mogelijk is dat het bzt voor ten hoogste zes maanden wordt ingetrokken indien een gedetineerde disciplinair wordt gestraft. De directeur dient bij de beslissing of het bzt van een gedetineerde wordt toegestaan als bedoeld in artikel 3.8.1. van de Regeling evenwel een individuele belangenafweging te maken, waarbij het gedrag van de betreffende gedetineerde kan worden betrokken (vgl. RSJ 10 juli 2013, 13/1173/GA). In deze zaak ontbreekt een (kenbare) belangenafweging. De beslissing is daarom onvoldoende gemotiveerd. Het beklag wordt daarom alsnog gegrond verklaard. Aan klager is op 26 januari 2018 een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel opgelegd, wegens het aantreffen van een smartphone op zijn cel. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de directeur de omstandigheid dat eerder een smartphone is aantroffen bij klager zwaar laten meewegen. Deze gedragingen vormden naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aanleiding klager een aantal keren - mits telkens goed gemotiveerd - geen bzt toe te staan. Zij ziet daarom geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J. Schagen MA en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 29 maart 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven